3.3De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat het advies van het BMA - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. De inhoud van het advies staat derhalve niet ter discussie. De voorliggende vraag is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg in Afghanistan niet toegankelijk voor hem is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de bijzondere omstandigheden van het geval en deze persoonlijke omstandigheden onvoldoende in samenhang heeft bezien met de algemene landeninformatie aangaande de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.1Bij de beantwoording van de aan de orde zijnde rechtsvraag dient, zoals is gesteld door eiser, als uitgangspunt te worden genomen dat eiser zich zal vestigen in Kunduz, nu hij zelf nooit in Afghanistan heeft verbleven en zijn ouders oorspronkelijk uit Kunduz komen.
3.3.2Verder is het naar het oordeel van de rechtbank, anders dan verweerder stelt, aannemelijk dat eiser geen sociaal netwerk in Afghanistan heeft. Eiser heeft namelijk gesteld dat hij niet in Afghanistan is geboren en nooit in Afghanistan heeft gewoond. Hij is in zijn asielprocedure uitgebreid bevraagd over zijn gestelde herkomstland Iran en de problemen die hij daar heeft ondervonden. Verweerder heeft in het voornemen van 23 april 2018 onder het kopje “identiteit en nationaliteit” uitdrukkelijk de verklaring van eiser opgenomen dat hij nooit in Afghanistan is geweest, maar altijd in Iran heeft verbleven. Het relevante element “identiteit en nationaliteit” is geloofwaardig bevonden. Gelet daarop heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn stellingen dat zijn ‘gehele’ familie uit Afghanistan is vertrokken voor zijn geboorte vanwege de algehele onveilige situatie daar, dat hij in Iran is geboren en nooit in Afghanistan heeft gewoond/verbleven, nader had moeten onderbouwen. Het lag juist op de weg van verweerder om nader te motiveren waarom deze stellingen (in het licht bezien van de asielprocedure) niet worden gevolgd. Nu die nadere motivering ontbreekt aan de zijde van verweerder, gaat de rechtbank op dit moment uit van de juistheid van die stellingen, waaronder de stelling dat hij geen sociaal netwerk heeft in Afghanistan.
3.3.3Verweerder heeft zich verder ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen tazkera kan verkrijgen. Eiser heeft in Nederland namelijk geprobeerd om een tazkera te verkrijgen en is daarvoor naar de Afghaanse ambassade in Den Haag gegaan. Het bezoek aan de ambassade heeft eiser onderbouwd met een verslag van VWN van 4 maart 2019. Daaruit blijkt dat voor het verkrijgen van een tazkera vereist is dat er familieleden in Nederland en Afghanistan wonen. Nu de rechtbank aannemelijk acht dat eiser geen familieleden in Afghanistan heeft wonen, heeft eiser tevens aannemelijk gemaakt dat hij geen tazkera kan verkrijgen. Uit het EASO-rapport van april 2019 blijkt dat hij daardoor mogelijk geen toegang tot medische zorg kan krijgen (
“IDPs and returnees might sometimes be deprived of health care and other essential services as a result of lacking documentation in the form of a tazkera”).
3.3.4Daarbij komt dat (inmiddels) vaststaat dat hij Hazara is en derhalve behoort tot een etnische en religieuze minderheidsgroep.
3.3.5Voorts hecht de rechtbank groot belang aan het feit dat eiser in Afghanistan een ontheemde is en uit de overgelegde landeninformatie volgt dat de situatie voor ontheemden in Afghanistan zeer slecht is. Zo blijkt uit de brieven van VWN van 4 juni 2019 en 12 juni 2019, dat medische zorg veelal ontoegankelijk is voor ontheemden en dat zij vaak geheel afhankelijk zijn van familieleden. Dat netwerk ontbreekt, zoals hiervoor is overwogen, in het geval van eiser.
3.3.6Deze persoonlijke omstandigheden (rechtsoverwegingen 3.3.1 tot en met 3.3.5) dienen in samenhang te worden bezien met de algemene landeninformatie aangaande de algehele slechte veiligheidssituatie in Afghanistan (in het bijzonder in Kunduz) en de beperkte behandelmogelijkheden in Afghanistan. Zo blijkt uit het algemeen ambtsbericht Afghanistan van maart 2019 dat de toegang tot medische zorg wordt beperkt door aanvallen op medische instellingen en medisch personeel. Daarnaast volgt uit de overgelegde informatie van HRW van oktober 2019 dat er een tekort is aan psychologen. Verder blijkt uit de overgelegde landeninformatie van EASO van april 2019 dat medicijnen veelal niet voorradig zijn (
“Availability of medicines and medical equipment is limited due to insecurity, inaccessibility of roads and disruption of electricity of temperature-controlled supply chains”).
3.3.7Verweerder heeft zich gelet op de samenhang van de algemene en persoonlijke omstandigheden van het geval, ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt hij de benodigde zorg om een medische noodsituatie te voorkomen, voor hem niet toegankelijk zal zijn.
3.3.8Deze beroepsgronden slagen en daarmee slaagt het beroep. Het overige behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking meer.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren gelet op hetgeen is overwogen onder 3.3 tot en met 3.3.8. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
6. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande en de rechtsmiddelenclausule in het primaire besluit nog (ambtshalve) aanleiding voor het volgende. De rechtbank acht het passend om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat eiser niet zal worden uitgezet tot vier weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist. De procedure van eiser valt met de gegrondverklaring van het beroep namelijk terug in de bezwaarfase en het bezwaar heeft geen schorsende werking.
Verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Awb
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 525,- (1 punt voor het indienen van de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.