ECLI:NL:RBDHA:2020:12025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
09/200903-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel misbruik van een minderjarige leerlinge door een docent

De Rechtbank Den Haag heeft op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een docent die beschuldigd werd van het seksueel misbruiken van een minderjarige leerlinge. De verdachte, geboren in 1966, heeft in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 augustus 2020 ontucht gepleegd met een leerlinge die op dat moment 16 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als docent, een vertrouwensband met het slachtoffer heeft opgebouwd, wat heeft geleid tot een seksuele relatie. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring en andere bewijsmiddelen geoordeeld dat de tenlastelegging bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een beroepsverbod opgelegd voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de gevolgen van het handelen van de verdachte voor zowel het slachtoffer als zijn eigen gezin. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/200903-20
Datum uitspraak: 30 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Stolk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij - als docent van het [naam School] - op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 5 augustus 2020 te Waddinxveen en/of Monster, gemeente Westland en/of Rotterdam en/of Wassenaar, althans in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2003, door meermalen, althans eenmaal (telkens):
- zijn, verdachtes, penis en/of hand(en) en/of vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer]
te brengen en/of te houden en/of (vervolgens) heen en weer te bewegen en/of
- zijn, verdachtes, penis, in de mond van die [slachtoffer] te brengen/duwen en/of
- zich door die [slachtoffer] te laten aftrekken en/of
- de vagina en/of anus van die [slachtoffer] te likken en/of kussen en/of
- de borst(en) en/of hals, althans het lichaam, van die [slachtoffer] vast te pakken en/of te kussen en/of te likken en/of
- met die [slachtoffer] te (tong)zoenen.

3. Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Omdat de verdachte dit feit heeft bekend, hij nadien geen ander standpunt heeft ingenomen en namens de verdachte hieromtrent geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2020;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 20 augustus 2020, blz. 205‑214.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
- als docent van het [naam School] - op meer tijdstippen in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 augustus 2020 te Waddinxveen en
degemeente Rotterdam,
in ieder gevalin Nederland, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2003, door meermalen, althans eenmaal:
- zijn, verdachtes, penis en vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] te brengen en te houden en vervolgens heen en weer te bewegen en
- zijn, verdachtes, penis, in de mond van die [slachtoffer] te brengen/duwen en
- zich door die [slachtoffer] te laten aftrekken en
- de vagina van die [slachtoffer] te likken en kussen en
- de borsten en hals, van die [slachtoffer] vast te pakken en te kussen en te likken en
- met die [slachtoffer] te tongzoenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarden worden een meldplicht, een contactverbod en een locatieverbod gevorderd die dadelijk uitvoerbaar verklaard moeten worden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat er een beroepsverbod wordt opgelegd voor de duur van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de proceshouding, de brief die het [naam School] heeft gestuurd aan alle (oud)leerlingen, ouders en contactpersonen van de school, de behandelingen die de verdachte reeds vrijwillig ondergaat en het standpunt van het slachtoffer.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf opgelegd dient te worden waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte overeenkomstig is met de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat naast die gevangenisstraf eventueel de maximale taakstraf opgelegd kan worden.
Voor wat betreft het eventueel opleggen van bijzondere voorwaarden, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het gepleegde feit
De verdachte heeft, als docent Veiligheid en Orde verbonden aan [naam School] , in de tenlastegelegde periode een seksuele relatie gehad met zijn minderjarige leerlinge. De verdachte leerde haar kennen tijdens het kennismakingskamp van de opleiding waarbij hij merkte dat zij niet goed in haar vel zat. Hij heeft zich hierna opgeworpen als haar vertrouwenspersoon, zocht steeds intensiever contact met haar en voerde steeds diepgaandere gesprekken. De verdachte kwam er zo achter dat het slachtoffer kampte met psychische problemen. Zij was depressief, had zelfmoordneigingen, sneed zichzelf en misbruikte alcohol. De vertrouwensband ontwikkelde zich tot een, volgens de verdachte, wederzijdse liefdesrelatie waarin regelmatig seksueel contact plaatsvond. Bij het eerste seksuele contact was het slachtoffer zestien jaar en de verdachte drieënvijftig jaar. De seksuele relatie heeft bijna elf maanden geduurd en de seksuele handelingen daarin namen steeds verregaandere vormen aan. Uit de verklaringen van het slachtoffer en de tapgesprekken blijkt dat het vooral de verdachte was die daarin het initiatief nam. De relatie eindigde toen de verdachte werd aangehouden door de zedenpolitie.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij vanuit deze sterk ongelijke gezags-, vertrouwens- en leeftijdspositie een seksuele relatie is gestart met het slachtoffer. Hij heeft geen enkel oog gehad voor haar emotionele en psychische kwetsbaarheid en de eventuele (psychische) gevolgen van zijn handelen op haar. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet kunnen overzien. Dat het slachtoffer instemde met het seksuele contact doet daarom niet af aan de ernst van het feit. Het handelen van de verdachte heeft bij de naasten van het slachtoffer en bij zijn eigen gezin veel verdriet veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelwijze schade aan zijn beroepsgroep toegebracht en ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat ouders van minderjarigen in hem als docent stelden, maar ook het vertrouwen dat de schoolleiding in hem stelde toen hij als docent de minderjarigen onder zijn hoede had.
De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij de seksuele relatie zo lang heeft laten voortduren en deze, naar eigen zeggen, zonder het ingrijpen van de zedenpolitie niet had beëindigd. Uit de tapgesprekken blijkt dat er zelfs nog seksueel contact plaatsvond nadat de ontucht aan het licht was gekomen. De verdachte spoorde het slachtoffer toen aan om bewijsmateriaal te wissen en om hun verhalen af te stemmen. Dit getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een gebrek aan verantwoordelijkheid, respect en normbesef. Als docent op het gebied van integriteit, oud-politieagent en vader van, onder andere, een dochter had hij het kwalijke van zijn handelen moeten en kunnen inzien.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 augustus 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit de Pro Justitia rapportage van 2 november 2020, opgemaakt door klinisch psycholoog dr. R.R.R. Bullens, volgt dat het feit volledig aan hem toegerekend kan worden. Er wordt op bepaalde vlakken in het leven van de verdachte wel wat zorgpunten gezien. Hij laat gemakkelijk over zijn grenzen gaan, wil heel graag goed doen en lijkt in werkgerelateerde situaties ook gebrekkig assertief. Hij kan daarnaast een vermijdende en emotionele coping hanteren, waardoor problemen die dan ontstaan vervolgens niet worden opgelost. De rapporteur acht een meldplicht bij de reclassering niet noodzakelijk.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 november 2020. De reclassering acht een meldplicht wel geïndiceerd nu de verdachte een ernstige fout heeft gemaakt en langere tijd niet in staat was om tijdig aan de bel te trekken. De reclassering ziet mogelijkheden in het kader van gedragsbeïnvloeding en risicobeheersing. De reclassering wil de verdachte in beeld houden om eventueel vroegtijdig te kunnen signaleren wanneer zaken veranderen. De reclassering kan op zo’n moment meedenken en interveniëren om de stabiliteit zoveel mogelijk te waarborgen. Ten aanzien hiervan heeft de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden geformuleerd, passend binnen een deels voorwaardelijke straf:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een contactverbod met het slachtoffer;
  • een verbod om te werken als docent van minderjarigen;
  • meewerken aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
  • bereikbaar zijn voor de reclassering;
  • inzicht geven in de voortgang van zijn behandelingen en toestemming verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
De straf
Uit zaken die vergelijkbaar zijn met deze zaak blijkt dat doorgaans een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die verenigbaar is met de strafeis van de officier van justitie. Echter, in de uitspraak waarnaar de officier van justitie heeft verwezen ter onderbouwing van de strafeis, is sprake van een misdrijf met een hoger strafmaximum. De rechtbank neemt daarom een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. Daarnaast houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met de negatieve gevolgen van de brief die door [naam School] is verspreid. Een deel van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijke worden opgelegd met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte gedurende de proeftijd in beeld blijft bij de reclassering voor begeleiding en eventuele interventie nu de verdachte gedurende lange tijd niet in staat bleek om zelfstandig hulp te zoeken voor zijn problemen. Alles afwegend komt de rechtbank daarom uit op een gevangenisstraf van twintig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk.
Voorts zal de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde en door de reclassering geadviseerde beroepsverbod voor een periode van drie jaren aan de verdachte opleggen. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte niet meer in aanraking zal komen met personen die in een afhankelijke positie van hem verkeren gedurende de uitoefening van zijn beroep. Temeer nu de verdachte, blijkens zijn LinkedIn profiel, in zijn schorsing plannen maakte om te gaan werken als coach van minderjarigen die met de politieopleiding willen starten.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat er geen noodzaak is om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De voorlopige hechtenis van de verdachte is immers geschorst onder dezelfde bijzondere voorwaarden. Daarnaast dient de verdachte eerst het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf uit te zitten alvorens de opgelegde bijzondere voorwaarden van toepassing zullen zijn.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de beslaglijst (die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) genummerd voorwerp 1 – zijnde de Huawei telefoon – kan worden teruggegeven aan de rechthebbende en gevorderd dat het op de beslaglijst genummerd voorwerp 3 – zijnde de USB-stick, wordt onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft zich omtrent het op de beslaglijst genummerde voorwerp 2 – zijnde de Apple telefoon – op het standpunt gesteld dat dit voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer indien er kinderpornografisch materiaal op aanwezig is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. De genummerde voorwerpen 2 en 3 zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot en met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 28, 36b, 36c, 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
10 (TIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2003) zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op de [adres 2] en de [adres 3] te Den Haag, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- gedurende de proeftijd bereikbaar zal zijn voor de reclassering;
- gedurende de proeftijd inzicht zal verschaffen aan de reclassering op de voortgang van zijn behandelingen en de reclassering toestemming zal verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
ontzet de verdachte voor de duur van
3 (DRIE) JAREN van het recht het beroep van leraar of een soortgelijke functie uit te oefenen;
gelast de teruggave aan [verdachte] van het op de beslaglijst onder 1 genummerd voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Zwart, merk: Huawei);
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
2. 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Zwart, merk: Apple);
3. 1 STK USB-stick (memorykaart)
(Omschrijving: blauw).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H. Bergman, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. N. Achahbar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020192601, van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 369).