6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het gepleegde feit
De verdachte heeft, als docent Veiligheid en Orde verbonden aan [naam School] , in de tenlastegelegde periode een seksuele relatie gehad met zijn minderjarige leerlinge. De verdachte leerde haar kennen tijdens het kennismakingskamp van de opleiding waarbij hij merkte dat zij niet goed in haar vel zat. Hij heeft zich hierna opgeworpen als haar vertrouwenspersoon, zocht steeds intensiever contact met haar en voerde steeds diepgaandere gesprekken. De verdachte kwam er zo achter dat het slachtoffer kampte met psychische problemen. Zij was depressief, had zelfmoordneigingen, sneed zichzelf en misbruikte alcohol. De vertrouwensband ontwikkelde zich tot een, volgens de verdachte, wederzijdse liefdesrelatie waarin regelmatig seksueel contact plaatsvond. Bij het eerste seksuele contact was het slachtoffer zestien jaar en de verdachte drieënvijftig jaar. De seksuele relatie heeft bijna elf maanden geduurd en de seksuele handelingen daarin namen steeds verregaandere vormen aan. Uit de verklaringen van het slachtoffer en de tapgesprekken blijkt dat het vooral de verdachte was die daarin het initiatief nam. De relatie eindigde toen de verdachte werd aangehouden door de zedenpolitie.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij vanuit deze sterk ongelijke gezags-, vertrouwens- en leeftijdspositie een seksuele relatie is gestart met het slachtoffer. Hij heeft geen enkel oog gehad voor haar emotionele en psychische kwetsbaarheid en de eventuele (psychische) gevolgen van zijn handelen op haar. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet kunnen overzien. Dat het slachtoffer instemde met het seksuele contact doet daarom niet af aan de ernst van het feit. Het handelen van de verdachte heeft bij de naasten van het slachtoffer en bij zijn eigen gezin veel verdriet veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelwijze schade aan zijn beroepsgroep toegebracht en ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat ouders van minderjarigen in hem als docent stelden, maar ook het vertrouwen dat de schoolleiding in hem stelde toen hij als docent de minderjarigen onder zijn hoede had.
De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij de seksuele relatie zo lang heeft laten voortduren en deze, naar eigen zeggen, zonder het ingrijpen van de zedenpolitie niet had beëindigd. Uit de tapgesprekken blijkt dat er zelfs nog seksueel contact plaatsvond nadat de ontucht aan het licht was gekomen. De verdachte spoorde het slachtoffer toen aan om bewijsmateriaal te wissen en om hun verhalen af te stemmen. Dit getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een gebrek aan verantwoordelijkheid, respect en normbesef. Als docent op het gebied van integriteit, oud-politieagent en vader van, onder andere, een dochter had hij het kwalijke van zijn handelen moeten en kunnen inzien.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 augustus 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit de Pro Justitia rapportage van 2 november 2020, opgemaakt door klinisch psycholoog dr. R.R.R. Bullens, volgt dat het feit volledig aan hem toegerekend kan worden. Er wordt op bepaalde vlakken in het leven van de verdachte wel wat zorgpunten gezien. Hij laat gemakkelijk over zijn grenzen gaan, wil heel graag goed doen en lijkt in werkgerelateerde situaties ook gebrekkig assertief. Hij kan daarnaast een vermijdende en emotionele coping hanteren, waardoor problemen die dan ontstaan vervolgens niet worden opgelost. De rapporteur acht een meldplicht bij de reclassering niet noodzakelijk.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 november 2020. De reclassering acht een meldplicht wel geïndiceerd nu de verdachte een ernstige fout heeft gemaakt en langere tijd niet in staat was om tijdig aan de bel te trekken. De reclassering ziet mogelijkheden in het kader van gedragsbeïnvloeding en risicobeheersing. De reclassering wil de verdachte in beeld houden om eventueel vroegtijdig te kunnen signaleren wanneer zaken veranderen. De reclassering kan op zo’n moment meedenken en interveniëren om de stabiliteit zoveel mogelijk te waarborgen. Ten aanzien hiervan heeft de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden geformuleerd, passend binnen een deels voorwaardelijke straf:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een contactverbod met het slachtoffer;
- een verbod om te werken als docent van minderjarigen;
- meewerken aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- bereikbaar zijn voor de reclassering;
- inzicht geven in de voortgang van zijn behandelingen en toestemming verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
De straf
Uit zaken die vergelijkbaar zijn met deze zaak blijkt dat doorgaans een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die verenigbaar is met de strafeis van de officier van justitie. Echter, in de uitspraak waarnaar de officier van justitie heeft verwezen ter onderbouwing van de strafeis, is sprake van een misdrijf met een hoger strafmaximum. De rechtbank neemt daarom een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. Daarnaast houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met de negatieve gevolgen van de brief die door [naam School] is verspreid. Een deel van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijke worden opgelegd met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte gedurende de proeftijd in beeld blijft bij de reclassering voor begeleiding en eventuele interventie nu de verdachte gedurende lange tijd niet in staat bleek om zelfstandig hulp te zoeken voor zijn problemen. Alles afwegend komt de rechtbank daarom uit op een gevangenisstraf van twintig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk.
Voorts zal de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde en door de reclassering geadviseerde beroepsverbod voor een periode van drie jaren aan de verdachte opleggen. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte niet meer in aanraking zal komen met personen die in een afhankelijke positie van hem verkeren gedurende de uitoefening van zijn beroep. Temeer nu de verdachte, blijkens zijn LinkedIn profiel, in zijn schorsing plannen maakte om te gaan werken als coach van minderjarigen die met de politieopleiding willen starten.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat er geen noodzaak is om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De voorlopige hechtenis van de verdachte is immers geschorst onder dezelfde bijzondere voorwaarden. Daarnaast dient de verdachte eerst het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf uit te zitten alvorens de opgelegde bijzondere voorwaarden van toepassing zullen zijn.