3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De bewijsmiddelen
Op 26 november 2018 reed de verdachte in een vrachtwagen in Den Haag op de Soestdijksekade in de richting van de Loosduinsekade. De Soestdijksekade bestaat ter hoogte van de Loosduinsekade uit één rijbaan, verdeeld in drie rijstroken. Het betreft een rijstrook bestemd voor het rechtdoor gaande verkeer richting de Kamperfoeliestraat, een rijstrook bestemd voor het rechts afslaande verkeer richting de Loosduinsekade, waarop de vrachtwagen reed, en een roodkleurige rijstrook bestemd voor het rechtdoor gaande alsmede het rechts afslaande fietsverkeer, waarop het slachtoffer fietste. De rechtbank stelt vast dat bij het kruispunt een verkeersbord is geplaatst, waarmee afslaand verkeer rekening wordt gewaarschuwd voor rechtdoor gaande fietsers en voetgangers.
Uit analyse van de digitale tachograafdata is gebleken dat de vrachtwagen met een maximale snelheid van 46 km/u op de Soestdijksekade reed, waarna hij vertraagde en tot stilstand kwam. De vrachtwagen heeft minimaal 16 seconden stil gestaan voor de stopstreep.
Uit de door de politie verrichte verkeersongevallenanalyse (VOA) is verder gebleken dat de weersgesteldheid, het wegdek noch de verkeerssituatie van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan of verloop van het ongeval. Voorts is gebleken dat de vrachtwagen waarin de verdachte reed rijtechnisch in goede staat verkeerde. Onderzoek naar de zichtvelden van de verplichte spiegels aan de rechterzijde, de frontcamera en het directe zicht door de voor- en zijruiten van de vrachtwagen heeft uitgewezen dat het slachtoffer, gezien vanaf de bestuurderszitplaats, op enig moment zichtbaar kan zijn geweest in de rechter buitenspiegel, in de rechter breedtespiegel en op de monitor van de frontcamera van de vrachtwagen.
[getuige] is getuige geweest van het verkeersongeval. Zij heeft verklaard dat zij op haar bromfiets over de Soestdijksekade reed in de richting van de Loosduinsekade. Zij zag dat het slachtoffer op een fiets bij het verkeerlicht stond te wachten voor het rode verkeerslicht. Ook stond er een vrachtwagen te wachten voor het rode verkeerslicht. Toen het verkeerslicht op groen sprong, begon het slachtoffer direct te fietsen richting de Kamperfoeliestraat. De bestuurder van de vrachtauto trok vrijwel direct op en sloeg rechtsaf in de richting van de Loosduinsekade. De vrachtwagen reed met de rechterzijde van de voorkant tegen de linkerzijde van de fiets van het slachtoffer, waardoor deze omgereden werd en onder de achterwielen van de vrachtwagen terecht kwam.
De verdachte heeft verklaard dat hij komende uit de Hilversumsestraat, op de Soestdijksekade reed en dat er op de Soestdijksekade geen ander verkeer was. Terwijl hij met zijn werkgever belde, naderde hij het verkeerslicht op de kruising met de Loosduinsekade. Het verkeerslicht stond op dat moment op rood. Toen het verkeerslicht op groen sprong, is hij afgeslagen. Hij heeft niemand gezien. Bij het afslaan leek het net alsof hij over een verkeersdrempel reed.In zijn spiegel zag hij toen iets op straat liggen, waarna hij zijn voertuig aan de kant heeft gezet. De verdachte heeft verder verklaard dat hij goed bekend is met het voertuig dat hij bestuurde en dat hij wekelijks op het bewuste kruispunt reed.Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij nog in gesprek was met zijn werkgever toen hij afsloeg.
Als gevolg van de aanrijding is het slachtoffer overleden.
Juridisch kader artikel 6 WVW 1994
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
De mate van schuld
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van roekeloos rijgedrag. Daartoe is vereist dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van zodanige bewustheid is niet gebleken.
Wel leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat het ongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 is te wijten. Tot dat oordeel is het volgende redengevend.
De verdachte is een beroepschauffeur die bekend was met het voertuig dat hij op
26 november 2018 bestuurde. Een vrachtwagen is een zwaar voertuig, dat in geval van een ongeval op zijn minst ernstig letsel kan veroorzaken. Reeds hierom mag extra voorzichtigheid worden gevraagd van de bestuurder van een vrachtwagen, zeker wanneer daarmee wordt gereden binnen de bebouwde kom. Voorts was de verdachte ermee bekend dat de kruising waar het noodlottige ongeval heeft plaatsgevonden een gevaarlijk kruispunt was, waar fietsers die rechtdoor gaan voorrang hebben. Dit werd nog eens benadrukt door het verkeersbord dat daar expliciet op wees. De verdachte had zich er onder die omstandigheden extra van moeten vergewissen dat het kruispunt vrij was voordat hij de afslag nam.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het slachtoffer op meerdere momenten gezien moet kunnen hebben – zowel vóór als tijdens het afslaan –, al dan niet met gebruikmaking van de hem ter beschikking staande zijspiegels en op het beeldscherm van de frontcamera. Hoewel uit het dossier niet blijkt op welk moment het slachtoffer aan is komen fietsen, was er in elk denkbaar scenario voldoende tijd en gelegenheid voor de verdachte om het slachtoffer te zien. De rechtbank heeft hierbij drie situaties onder ogen gezien. Die, waarin het slachtoffer al bij de stopstreep stond toen de verdachte kwam aanrijden, alsmede de situatie dat de verdachte het slachtoffer op de Soestdijksekade heeft ingehaald, dan wel in de situatie dat het slachtoffer kwam aanfietsen op het moment dat de verdachte al voor het rode verkeerslicht stilstond. In al die situaties had de verdachte het slachtoffer al kunnen zien voordat hij afsloeg. Benadrukt moet daarbij worden dat de verdachte enige tijd heeft stilgestaan voor het verkeerslicht, van welke gelegenheid de verdachte gebruik had kunnen maken om zich voldoende te vergewissen van de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers. Ook tijdens het afslaan had de verdachte oplettender moeten zijn op wat er om hem heen gebeurde. Daarin is de verdachte tekortgeschoten, waaraan naar het oordeel van de rechtbank heeft bijgedragen de omstandigheid dat de verdachte aan het telefoneren was met zijn werkgever. Dit, terwijl de gevaarlijke aard van deze kruising zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld, juist extra oplettendheid vereiste.
Aldus heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, onder de gegeven omstandigheden op meerdere momenten onvoldoende oog gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie.
De rechtbank acht niet bewezen dat de omstandigheid dat de spiegels van de vrachtwagen niet op de juiste wijze waren afgesteld van invloed is geweest op het ontstaan van het ongeval. Ook in de niet (geheel) juist afgestelde spiegels had de verdachte het slachtoffer immers kunnen zien.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het verkeersgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waardoor het slachtoffer is overleden.