Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
nietis veranderd (cursivering rechtbank). Omdat eiseres in haar brief van 4 juni 2018 heeft aangegeven dat haar medische situatie is gewijzigd, mocht verweerder er, juist vanwege het ontbreken van medische stukken waaruit het tegendeel zou blijken, dan ook niet van uitgaan dat de medische situatie nog hetzelfde was. Dat het BMA enkel adviseert om in zo’n situatie een nieuw medisch advies te vragen is onder deze omstandigheden ook niet voldoende om nog van het oude medisch advies uit te gaan. Daarbij is allereerst van belang dat het BMA deskundig is en dat verweerder dus niet zonder motivering van dit advies kan afwijken. Dit geldt te meer nu eiseres heeft aangegeven dat haar medische situatie is gewijzigd en daarbij heeft aangeboden dat nader te willen onderbouwen. Verder is de aard van de gezondheidsklachten van belang. Eiseres is immers op hoge leeftijd en de gezondheidsklachten zijn ook (deels) aan ouderdom gerelateerd. Onder zulke omstandigheden is het zeer reëel dat de medische situatie zes maanden na het advies niet meer hetzelfde is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zich te baseren op een medisch advies ouder dan zes maanden. De beroepsgrond slaagt.
7.1.5. Feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg
nog geldigpaspoort niet kan worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. De identiteit en nationaliteit van eiseres zijn immers niet in geschil, omdat eiseres deze ten tijde van een eerdere verblijfsprocedure met een toen nog geldig paspoort heeft aangetoond. Voor het beoordelen van eventuele stellingen van eiseres aangaande het ontbreken van financiële middelen of een sociaal vangnet, ziet de rechtbank geen meerwaarde aan het vereisen van een nog geldig document. Het argument van verweerder, dat een geldig document is vereist voor DT&V om afspraken te kunnen maken met behandelaars en feitelijk onderzoek te kunnen verrichten, volgt de rechtbank niet. Daartoe is allereerst van belang dat uit het arrest Paposhvili tegen België niet kan worden opgemaakt dat het onderzoek dat verweerder moet verrichten ziet op het maken van concrete afspraken. Daarvan is hooguit pas sprake wanneer verweerder met zijn onderzoek de serieuze twijfel naar de feitelijke toegankelijkheid niet kan wegnemen en over moet gaan tot het verkrijgen van garanties. Ook in verweerders eigen beleid staat niet vermeld dat het maken van concrete afspraken door DT&V onderdeel uitmaakt van het onderzoek naar de feitelijke toegankelijkheid. Voor zover dit wel onderdeel uit maakt van het onderzoek, is het de rechtbank niet gebleken dat voor het maken van dergelijke afspraken, in het kader van het onderzoek naar de feitelijke toegankelijkheid, een geldig paspoort noodzakelijk is. In dat kader is van belang dat het maken van concrete afspraken hoe dan ook afhankelijk is van de datum waarop eiseres naar haar land van herkomst zou terugkeren en dus pas kan plaatsvinden nadat het onderzoek naar de feitelijke toegankelijkheid is afgerond. Die datum van terugkeer is bovendien weer afhankelijk van allerlei andere omstandigheden, zoals het moment waarop eiseres niet langer in Nederland mag verblijven op grond van een verblijfs- of beroepsprocedure en het treffen van de noodzakelijke maatregelen om te voldoen aan de door het BMA gestelde reisvoorwaarden. Zelfs indien het paspoort van eiseres ten tijde van onderhavige aanvraag nog geldig was geweest, zou dit op het moment dat die concrete afspraken gemaakt moeten worden inmiddels anders kunnen zijn. Ook in zo’n situatie zou verweerder of eiseres zelf contact moeten leggen met de Iraanse ambassade om alsnog een geldig reisdocument te verkrijgen in de vorm van een nieuw paspoort of laissez-passer. Aangezien eiseres in het bezit is van een verlopen paspoort en verweerder daar zelf ook kopieën van heeft, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het onder deze omstandigheden niet mogelijk is de feitelijke toegankelijkheid tot de noodzakelijke zorg te beoordelen. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2019;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder eiseres dient te behandelen als ware artikel 64 van de Vw 2000 op haar van toepassing tot vier weken nadat een nieuw besluit op het bezwaar is genomen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 174, - aan haar vergoedt.