ECLI:NL:RBDHA:2020:12003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
C/09/17/369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlening van de schone lei

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van schuldeisers tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die sinds 7 september 2017 onder de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) valt. De schuldenares, geboren in 1968, had eerder een schuldsaneringsregeling aangevraagd vanwege financiële problemen na haar scheiding. De bewindvoerder had op 27 mei 2020 een verslag uitgebracht over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, en op 16 juli 2020 was aangekondigd dat er een beëindigingszitting zou plaatsvinden. Echter, deze zitting ging niet door en er werd op 7 september 2020 een 'schone lei' vonnis verzonden, wat later als een administratieve vergissing werd beschouwd.

De schuldeisers, waaronder MBMM Beheer B.V., stelden dat er feiten en omstandigheden waren die bij de toelating tot de WSNP al bekend waren en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze feiten al eerder waren meegenomen in de toelatingsbeslissing en dat er geen nieuwe schulden waren ontstaan tijdens de regeling. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares aan haar verplichtingen had voldaan en dat er geen reden was om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Het verzoek van de schuldeisers werd afgewezen, en de schuldenares kreeg de 'schone lei'. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure toegewezen aan de schuldeisers, die in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
Vonnis van 6 november 2020
in de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenares],geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende te [postcode, adres en woonplaats].
schuldenares,
advocaat: mr. M.R.A. Rutten.

1.Verloop van de procedure

1.1
Ten aanzien van schuldenares is bij vonnis van 7 september 2017 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. W.J. Don tot rechter-commissaris. mr. P.A. Loeff (Advocatenkantoor Loeff), kantoorhoudende te Zwijndrecht, is benoemd tot bewindvoerder.
1.2
De bewindvoerder heeft op 27 mei 2020 op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw) schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.3
Op 16 juli 2020 is in het Centraal Insolventieregister gepubliceerd dat op 7 september 2020 een (pro forma) beëindigingszitting zou plaatsvinden.
1.4
Op 29 juli 2020 hebben [schuldeiser] en MBMM Beheer B.V. (hierna ook: “
schuldeisers”), een verzoek ingediend strekkende tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 350 (Fw).
1.5
Op 5 augustus 2020 is in het Centraal Insolventieregister gepubliceerd dat de beëindigingszitting van 7 september 2020 niet doorgaat.
1.6.
Op 7 september 2020 is in deze schuldsaneringsregeling een ‘schone lei’ vonnis verzonden aan schuldenares en de bewindvoerder.
1.7
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.8
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- verzoek tot tussentijdse beëindiging d.d. 29 juli 2020, inclusief producties;
- brief van de bewindvoerder d.d. 1 oktober 2020, inclusief producties;
- fax van mr. Kuijlaars d.d. 2 oktober 2020, inclusief producties;
- verweerschrift d.d. 7 oktober 2020, inclusief producties.
1.9
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- schuldenares;
- mr. R.A. Rutten, advocaat schuldenares;
- de bewindvoerder;
- de heer [schuldeiser] , schuldeiser;
- mr. J.A.M. Kuijlaars, advocaat schuldeisers.
1.1
De rechtbank heeft vonnis bepaald op heden.
1.11
Op verzoek van de rechtbank hebben schuldenares en de bewindvoerder de grosse van het op 7 september 2020 verzonden ‘schone lei’ vonnis aan de rechtbank geretourneerd.

2.Feiten

2.1
Schuldenares is tot 25 maart 2013 gehuwd geweest met [schuldeiser] . Op 7 mei 2015 hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeen-schap.
2.2
In 2016 heeft schuldenares in verband met financiële problemen na haar scheiding, hulp gezocht bij Grip Schuldhulpverlening (hierna: ‘Grip’). Onder begeleiding van Grip is een minnelijktraject opgestart, om tot een oplossing voor deze schulden te komen. [schuldeiser] heeft bij Grip een vordering ingediend van € 32.058,77.
2.3
In de loop van 2019 heeft MBMM Beheer B.V., waarvan [schuldeiser] bestuurder is, bij de bewindvoerder een vordering op schuldenares ingediend van € 30.570,58. Deze vordering is op de lijst met betwiste schuldeisers geplaatst.

3.Verzoek, grondslag en verweer

3.1
Schuldeisers verzoeken primair de schuldsaneringsregeling van schuldenares tussentijds te beëindigen zonder verlening van de schone lei; subsidiair verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, met veroordeling van schuldenares in de kosten van deze procedure, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.2
Aan hun verzoek leggen zij ten grondslag dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die bij de toelating tot de WSNP reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het wsnp-verzoek af te wijzen. Voorts wordt gesteld dat schuldenares in staat is haar betalingen te hervatten, zodat om die reden de regeling moet worden beëindigd.
3.3
Schuldenares heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Status vonnis 7 september 2020?

4.1
Op 27 mei 2020 heeft de bewindvoerder geadviseerd om aan schuldenares aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een ‘schone lei’ te verlenen. De zaak is na goedkeuring door de rechter-commissaris gepland op een pro forma ‘schone lei’ zitting van 7 september 2020. Er is een ‘schone lei’ vonnis opgesteld en het dossier is met het getekende vonnis op de griffie neergelegd. Hier is het vonnis in een envelop gestopt en apart van het dossier bewaard.
4.2
Na indiening van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling is het dossier van schuldenares weggehaald bij de griffie. Het getekende vonnis is echter achter gebleven. Zo kon het gebeuren dat er gepubliceerd is dat de pro forma zitting van 7 september 2020 niet door ging, er een inhoudelijke zittingsdatum is bepaald en dat het schone lei vonnis toch op 7 september 2020 is verzonden.
4.3
Aangezien de zaak van schuldenares op 7 september 2020 niet is behandeld en de verzending van het vonnis op een administratieve vergissing berust, moet worden aangenomen dat dit vonnis nooit is gewezen. Om die reden heeft de rechtbank partijen verzocht de grosse van het vonnis te retourneren, hetgeen zij ook hebben gedaan. Op hetgeen in voormeld vonnis is overwogen zal in het onderstaande dan ook niet worden ingegaan.
Zijn er redenen om tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling te komen?
4.4
Schuldeisers stellen dat tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling moet worden overgegaan omdat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het wsnp-verzoek reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen. In dat verband wordt gewezen op het feit dat schuldenares: 1) door ondertekening van het echtscheidingsconvenant substantiële betalingsverplichtingen is aangegaan die zij niet nakwam, terwijl haar inkomen ruimschoots toereikend was; 2) zij nadien bewust minder is gaan werken; 3) zij meerdere keren op vakantie ging en in luxe leefde; 4) in het minnelijke traject niet het maximaal haalbare is aangeboden en niet is gespaard. Schuldenares heeft een en ander gemotiveerd betwist.
Onjuiste voorlichting van de rechtbank in 2017?
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die schuldeisers thans opwerpen reeds uitvoerig naar voren gebracht in een op 26 januari 2017 in het kader van het minnelijk traject door [schuldeiser] aan een medewerker van Grip verzonden mail. Deze mail is gevoegd bij het door schuldenares ingediende wsnp-verzoekschrift. Hierdoor heeft de rechtbank destijds kennis genomen van dit stuk en kan worden aangenomen dat deze feiten en omstandigheden zijn verdisconteerd in de toelatingsbeslissing. Van een situatie als bedoeld in art. 350 lid 3 sub f Fw is dan ook geen sprake.
4.6.
Voor zover schuldeisers stellen dat schuldenares in 2016 in het bezit was van een auto, hetgeen schuldenares gemotiveerd heeft betwist, treft dit betoog geen doel. Uit door schuldenares in het geding gebrachte stukken (te weten: een verklaring van [naam] en een bankafschrift) blijkt dat [naam] op 29 maart 2016 een betaling heeft verricht van € 4.500,- voor de aanschaf van een Citroën C3. Dit komt overeen met het in productie 13 door schuldeisers in het geding gebrachte autoverleden van het voertuig. In het licht van het voorgaande kan dan ook niet worden geoordeeld dat schuldenares de rechtbank bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling onjuist heeft geïnformeerd.
4.7
Ten aanzien van de klachten omtrent het minnelijk traject geldt het volgende. Het minnelijk traject is geleid door een door de wetgever aangewezen deskundige partij (Grip), overeenkomstig artikel 48 lid 1 Wet op het Consumentenkrediet. De houding van schuldenares tijdens het minnelijk traject wordt door de rechter bij de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek marginaal meegewogen, aangezien ‘sanerings-gezindheid’ geen toelatingscriterium is. Tijdens de toelatingszitting is voorts gesproken over de inspanningsplicht van schuldenares. Aan de orde is geweest dat schuldenares 32 uur per week werkte en dat een aanvullende sollicitatieplicht van 4 uur per week gaat gelden na toelating tot de schuldsanering. Per 1 november 2017 heeft eiseres haar dienstverband uitgebreid naar de vereiste 36 uur per week. Aldus moet worden geoordeeld dat de rechter zich weldegelijk een oordeel heeft gevormd omtrent de inspanningsplicht van schuldenares.
4.8
De rechtbank heeft tijdens de toelatingszitting expliciet stilgestaan bij de vraag of sprake is van een problematische schuldenlast. Het betoog van schuldeisers dat hiervan destijds geen sprake was, treft geen doel.
4.9
Voor zover schuldeisers stellen dat de ontstaansdata van de vorderingen niet zijn vermeld op de bij het wsnp-verzoek gevoegde crediteurenlijst, treft dit betoog geen doel. Deze data zijn daarop wel vermeld.
4.1
Het betoog van schuldeisers dat in het minnelijk traject niet het maximaal haalbare is aangeboden, was voor de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek niet relevant. De door schuldeisers genoemde onjuistheden in de door Grip opgestelde vtlb-berekening kunnen dan ook onbesproken blijven.
4.11
Schuldeisers stellen ten slotte dat het ingediende verzoekschrift incompleet is, omdat de vordering van MBMM Beheer B.V. op de crediteurenlijst ontbreekt. Nu [schuldeiser] bestuurder is van MBMM Beheer B.V. en hij als natuurlijk persoon een vordering heeft ingediend in het minnelijk traject, wordt MBMM Beheer B.V. geacht met dit traject bekend te zijn. Waarom MBMM Beheer B.V. haar vordering in het minnelijk traject niet heeft ingediend is onduidelijk. Deze omstandigheid kan echter niet aan schuldenares worden tegengeworpen.
Is schuldenares in staat haar betalingen te hervatten?
4.12
Uit het door de bewindvoerder ingediende verslag van 1 oktober 2020 blijkt dat sprake is van een boedelactief van € 37.579,72. Ter zitting heeft de bewindvoerder aangegeven dat het vakantiegeld over de jaren 2018, 2019 en 2020 is afgedragen aan de boedel. Dit blijkt ook uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken. Van belastingteruggaven is tijdens de looptijd van de regeling geen sprake geweest, aldus de bewindvoerder. Ook hiermee hoeft het actief dus niet te worden verhoogd.
4.13
Voor zover schuldeisers stellen dat het boedelactief moet worden verhoogd met de verkoopopbrengst van de auto in 2016, treft dit betoog geen doel. Schuldenares heeft immers, zoals in r.o. 4.6. is vastgesteld geen auto gekocht, dat was haar vader.
4.14
Gelet op de hoogte van de ter verificatie ingediende vorderingen ad € 71.235,72, alsmede gelet op het feit dat aan de bewindvoerder nog geen salaris is toegekend, kan niet worden gezegd dat schuldenares in staat is haar betalingen te hervatten. Het beroep van schuldeisers op art. 350 lid 3 sub b Fw treft mitsdien geen doel.
Conclusie
4.15
Uit het voorgaande volgt dat de schuldeisers aangehaalde feiten en omstandigheden onvoldoende grond vormen voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ex. art. 350 lid 3 Fw. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Schone lei?
4.16
Schuldenares heeft, zoals blijkt uit de door de bewindvoerder ingediende verslagen, tijdens de regeling voldaan aan haar inspanningsverplichting. Zij is haar informatieplicht nagekomen en heeft voorts voldaan aan haar maandelijkse afdrachtplicht. Er zijn geen nieuwe schulden ontstaan en evenmin is sprake van benadeling van crediteuren of het frustreren van de afwikkeling van de schuldsaneringsregeling. In het licht van deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat schuldenares niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichting.
Verlenging van de schuldsaneringsregeling?
4.17
Nu geen sprake is van enige tekortkoming zal het verzoek tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen. Kort gezegd brengt deze beslissing mee dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van schuldenares eindigt met de zogenoemde “schone lei”.
4.18
Schuldeisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4.19
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen op het hierna vermelde bedrag. Aan de bewindvoerder wordt een extra vergoeding toegekend in verband met de complexiteit van deze schuldsaneringsregeling en de verdeling van de voormalige echtelijke woning. De overige werkzaamheden worden geacht te zijn begrepen in de eveneens toegekende standaardvergoeding.
4. De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenares] , voornoemd;
- wijst af het verzoek tot verlenging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenares] , voornoemd;
- veroordeelt schuldeisers hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van verweerster begroot op € 1.086,- aan salaris advocaat;
- stelt vast dat schuldenares niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenares zijn geëindigd op 7 september 2020;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 14.608,26 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting);
- stelt het vastrecht vast op € 646,-.
Gewezen door mr. A.C.M. Höppener, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2020 in aanwezigheid van mr. M.J.P. Vink, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.