3.3.De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I
Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank vaststellen dat ten tijde van het ten laste gelegde [benadeelde partij] , [getuige 2] , [getuige 1] en de verdachte in de woning van [getuige 2] aanwezig waren.
[benadeelde partij] heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren door overmatig alcoholgebruik. Hij kan zich slechts herinneren dat hij lag te slapen op de bank in de woonkamer en dat hij vervolgens wakker werd in het ziekenhuis met hechtingen in zijn nek en een hersenschudding.
De verdachte heeft, na zich eerst tijdens diverse verhoren op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, op 9 juni 2020 verklaard dat hij een woordenwisseling met [benadeelde partij] kreeg, waarbij hij op een gegeven moment de woonkamer werd ingetrokken door [benadeelde partij] . De verdachte heeft zich los gerukt en [benadeelde partij] rende vervolgens achter hem aan. [benadeelde partij] begon ook dingen in zijn richting te gooien. [benadeelde partij] gleed uit en trok de verdachte mee. [benadeelde partij] is daarna op de grond gevallen. Volgens de verdachte heeft hij zich toen verwond aan het glas dat op de grond lag.
De verdachte heeft een kist in de woonkamer van [getuige 2] slechts gebruikt om afstand te creëren tussen hem en [benadeelde partij] en om zichzelf te beschermen.
Tegenover de verklaring van de verdachte staan de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] . Zij hebben beiden bij de politie op 21 maart 2020 en 19 mei 2020 een verklaring afgelegd.
[getuige 2] heeft op 21 maart 2020 verklaard dat hij samen met [getuige 1] in bed lag toen hij ruzie in de woonkamer hoorde. Toen hij de deur van de woonkamer opende, kreeg hij direct een fruitschaal op zijn hoofd, waardoor hij een beetje “out” ging. Vervolgens is hij in afwachting van de politie met [getuige 1] naar een andere ruimte gegaan.
Op 19 mei 2020 heeft [getuige 2] verklaard dat hij in de woonkamer lag te slapen. [benadeelde partij] lag daar ook te slapen op de bank. Plotseling zag hij dat de verdachte [benadeelde partij] aanviel met een zware kist. Hij tilde de kist boven het hoofd van [benadeelde partij] en liet de kist los. De kist kwam op het hoofd van [benadeelde partij] en op de leuning van de bank terecht. [getuige 2] heeft vervolgens geprobeerd de verdachte tegen te houden, waarbij hij een elleboog van de verdachte in zijn gezicht kreeg. [getuige 1] kwam vervolgens uit de slaapkamer om ze uit elkaar te halen, waarna [getuige 2] en [getuige 1] naar de slaapkamer zijn gevlucht. Kort daarna kwam de politie. [getuige 2] zag dat de fruitschaal die op zijn eetkamertafel stond, kapot was. Ook zag hij dat een grote zilveren vaas die op de eetkamertafel stond, vol met bloed zat.
[getuige 1] heeft op 21 maart 2020 verklaard dat zij in de slaapkamer was en dat [getuige 2] in de woonkamer een joint aan het draaien was. Plotseling hoorde zij een kast bewegen in de woonkamer. Ook hoorde zij harde geluiden. Toen zij in de woonkamer ging kijken, zag zij dat [benadeelde partij] door de verdachte werd aangevallen met een hele zware kist. [getuige 2] probeerde toen de boel te sussen.
Op 19 mei 2020 heeft [getuige 1] verklaard dat zij wakker werd van geluiden. Toen zij de woonkamer in kwam, zag zij de verdachte staan met een kist in zijn handen. Zij zag dat [getuige 2] de verdachte probeerde tegen te houden. Zij zag dat de kist het hoofd van [benadeelde partij] en de leuning van de bank raakte. [getuige 2] wilde de verdachte tegenhouden en [getuige 1] probeerde ze te stoppen. Vervolgens heeft zij de verdachte uit de woning en [getuige 2] naar de slaapkamer gestuurd. De verdachte kwam vervolgens via het balkon weer de woning binnen en heeft hij [benadeelde partij] met een fruitschaal op zijn hoofd geslagen. De verdachte wilde ook met het glas de keel van [benadeelde partij] doorsnijden maar [getuige 1] heeft de verdachte kunnen tegenhouden. Het snijden in de keel is niet gelukt, waarna zij de verdachte wederom heeft weggestuurd uit de woning.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] – beiden ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol en/of harddrugs – uiteenlopen, niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van hun eerder afgelegde verklaringen. Op grond van deze verklaringen kan de rechtbank niet in voldoende mate vaststellen dat het de verdachte is geweest, die [benadeelde partij] met een voorwerp in de hals of nek heeft gestoken of gesneden. Dit wordt ook niet ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier. In de woning van [getuige 2] werd weliswaar een glasscherf met bloed aangetroffen en in beslag genomen, maar nadere onderzoeksresultaten over deze glasscherf zijn niet bekend. Derhalve kan niet vastgesteld worden of het bloed op de glasscherf van [benadeelde partij] is en of er sporen van de verdachte op de glasscherf aanwezig zijn.
Ook het gegeven dat de verdachte op het politiebureau tijdens de voorgeleiding van [getuige 1] in de ophoudkamer ernaast schreeuwde: “Laat haar met rust, ik ben de dader”, kan niet als ondersteunend bewijs worden gebruikt. De woorden “ik ben de dader” geven niet aan waarvan hij precies de dader zou zijn en zijn in de gegeven context voor meerdere interpretaties vatbaar, temeer nu de verdachte toen nog niet bekend was met de exacte beschuldigingen jegens hem.
De rechtbank acht daarom het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van dagvaarding II
De rechtbank constateert dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit enkel is gebaseerd op herkenningen van de verdachte op de beschikbare camerabeelden door een tweetal verbalisanten.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen op grond van foto’s en camerabeelden en de bewijskracht hiervan, ook wanneer deze door een verbalisant worden gedaan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de belangrijkste bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen, zoals in de deze zaak het geval is.
De vraag die moet worden beantwoord is of de herkenningen door de twee verbalisanten voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank twijfelt niet aan de oprechtheid van de verbalisanten die beiden hebben aangegeven de verdachte op de camerabeelden te herkennen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning op grond van (camera)beeld is echter van belang of die herkenning op grond van specifieke onderscheidende persoonskenmerken heeft plaatsgevonden. Hierbij kan ook van belang zijn in welke hoedanigheid en hoe vaak de waarnemer en de herkende persoon elkaar hebben gezien.
De rechtbank is van oordeel dat de processen-verbaal van de herkenningen door de twee verbalisanten niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De verbalisanten hebben ten aanzien van de verdachte geen specifieke onderscheidende persoonskenmerken vermeld waaraan zij de verdachte hebben herkend. In deze processen-verbaal hebben de verbalisanten immers slechts kort gerelateerd dat zij de verdachte hebben herkend en dat zij de verdachte ambtshalve kennen gedurende hun jarenlange werkervaring.
De inhoud van het dossier bevat geen ander bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.