ECLI:NL:RBDHA:2020:11915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens wangedrag door drugsbezit op een militaire locatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was per 2 april 2018 ontslagen na een besluit van 21 februari 2018, dat was gebaseerd op wangedrag. Dit wangedrag bestond uit het bezit van softdrugs en harddrugs op zijn legeringskamer, wat door de Koninklijke Marechaussee op 21 juni 2017 was aangetroffen. De eiser had tijdens een hoorzitting verklaard dat hij het zakje met drugs had gezien en vermoedde dat het iets te roken bevatte. De rechtbank oordeelde dat het bezit van drugs op een militaire locatie niet getolereerd wordt en dat de eiser, gezien zijn lange staat van dienst, had moeten weten dat hij zich hiervan moest onthouden. De rechtbank vond het ontslag niet onevenredig, ondanks de lange en goede staat van dienst van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om het ontslag te verlenen op basis van de relevante wetgeving, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het ontslag onterecht maakten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5707
uitspraak van de meervoudige militaire kamer van 25 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Walet).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 2 april 2018 ontslag verleend.
Bij besluit van 18 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020.
Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is op 12 mei 1986 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht, ingedeeld bij de Koninklijke Marine. Op 21 juni 2017 is eiser onwel geworden op zijn legeringskamer op de Generaal Winkelmankazerne te Harskamp. Naar aanleiding van de melding hiervan zijn medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (KMar) ter plaatse gegaan. Zij hebben op eisers legeringskamer daarbij softdrugs en een hoeveelheid buisjes met een vloeistof aangetroffen.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de KMar op 21 juni 2017 0,59 gram softdrugs heeft aangetroffen op eisers legeringskamer. Het feit dat eiser op een militaire locatie in het bezit van softdrugs is geweest staat niet ter discussie. Tijdens de hoorzitting op 7 december 2017 heeft eiser bij de Hoor- en Adviescommissie Personeel en Organisatie Koninklijke Marine te kennen gegeven dat hij ‘het zakje met het blaadje erop had gezien en wel vermoedde dat daar iets te roken in zou zitten’. Eiser heeft ook verklaard dat hij het zakje vanaf begin januari 2017 tot en met 21 juni 2017 onder zich heeft gehad. Op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens heeft verweerder daarom de overtuiging verkregen dat eiser zich aan de verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Verweerder kwalificeert deze gedraging op basis van Aanwijzing SG A/925 (de Aanwijzing) en de vijfde pijler van de Gedragscode Defensie als wangedrag.
Met betrekking tot het eiser verweten bezit van harddrugs heeft verweerder opgemerkt dat de KMar op 5 juli 2017 onder andere onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van tien buisjes met vloeistof die op 21 juni 2017 bij eiser zijn aangetroffen. Uit het proces-verbaal blijkt dat de inhoud van de tien aangetroffen buisjes niet te bepalen is, gezien de kleine hoeveelheid vloeistof die zich daarin bevindt. Vijf buisjes zijn voor nader onderzoek aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit het Informatieverstrekkingsrapport van de KMar van 14 september 2017 blijkt dat het NFI één buisje heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat hierin harddrugs - te weten MDMA, GHB en amfetamine - is aangetroffen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, voor zover eiser stelt dat de hoeveelheid vloeistof in de buisjes praktisch ‘nihil’ zou zijn, het aanwezig hebben van harddrugs – ongeacht de hoeveelheid – als hoofdregel reeds tot ontslag leidt. Verweerder ziet geen reden om aan de juistheid van het NFI-rapport te twijfelen en wacht de uitkomst van een contra-expertise dan ook niet af. Op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens heeft verweerder daarom de overtuiging verkregen dat eiser zich aan de hem verweten gedraging – het bezit van harddrugs – heeft schuldig gemaakt. Verweerder kwalificeert deze gedraging op basis van de Aanwijzing en de vijfde pijler van de Gedragscode als wangedrag.
Het is verweerder niet gebleken dat het wangedrag eiser niet zou kunnen worden toegerekend. Daarom heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van toerekenbaar wangedrag.
Het in privétijd - tot maximaal een gebruikershoeveelheid - aanwezig hebben van softdrugs op een militaire locatie leidt als hoofdregel tot ontslag, waarbij ‘een relatie met de dienst’ in alle in de Aanwijzing genoemde gevallen het doorslaggevend criterium is. Eisers legeringskamer betreft een militaire locatie. Het gegeven dat de softdrugs zijn aangetroffen op eisers legeringskamer betekent dat er sprake is van een relatie met de dienst. Daarom kan al op grond van het bezit van softdrugs op een militaire locatie ontslag wegens wangedrag worden verleend. Verweerder heeft benadrukt dat blijkens de Aanwijzing het om welke reden dan ook aanwezig hebben van drugs op een militaire locatie niet wordt getolereerd, waarmee er sprake is van een zogenoemd zero tolerance beleid. Het eiser verweten bezit van softdrugs op een militaire locatie acht verweerder voldoende voor het verlenen van ontslag wegens wangedrag. Daarbij komt nog eens het eiser verweten bezit van harddrugs.
Er is naar de mening van verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de gevolgen van het ontslag onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Blijkens eisers verklaring en de verklaring van zijn zoon zijn de drugs door eisers zoon aangetroffen in een verlaten hotel waar eiser met zijn gezin was om te kijken of er nog achtergebleven inventaris aanwezig was die eiser wenste mee te nemen. Eiser heeft verklaard de drugs bewust niet thuis weggegooid te hebben zodat hij zijn zoon hiervan kon afschermen. Gezien eisers vermoeden, tezamen met de brede bekendstelling van het drugsbeleid en de lengte van eisers dienstverband, had van eiser mogen worden verwacht dat hij zich niet met drugs in zou laten of er - indien hij hier noodgedwongen mee zou worden geconfronteerd - uiterst zorgvuldig mee zou omgaan. In plaats daarvan is eiser blijkens zijn verklaring zeer onachtzaam geweest en heeft hij de drugs zelfs meegebracht naar een militaire plaats. Eisers verklaring dat hij gedurende een half jaar niet aan de drugs heeft gedacht komt voor zijn rekening en risico. Bovendien vindt verweerder het zeer kwalijk dat eiser het in bezit hebben van drugs zou zijn vergeten.
Daarenboven heeft eiser in zijn verklaring van 4 juli 2017 - tijdens de hoorzitting in het kader van het tweede schorsingsbesluit - aangegeven dat hij de drugs nog een keer is tegengekomen en dat hij deze heeft opgeborgen om geen lastige situatie te creëren met bijvoorbeeld een schoonmaakster. Dus zelfs toen eiser weer met de drugs geconfronteerd werd en hij een keuzemoment had om zich hiervan te ontdoen, heeft hij dit nagelaten.
Verweerder was zich er terdege van bewust dat eiser belang heeft bij de voortzetting van het dienstverband en dat het ontslag ernstige gevolgen heeft voor eisers inkomsten en privéomstandigheden. Verweerder heeft daarentegen belang bij betrouwbaar en conform de regelgeving handelend personeel met verantwoordelijkheidsbesef, dat zich niet inlaat met drugs, om de grondwettelijke taken te allen tijde te kunnen uitvoeren. Verweerder is van mening dat zijn belang bij het verlenen van het ontslag zwaarder weegt dan eisers persoonlijke belang bij voortzetting van zijn dienstverband. Verweerder is van mening dat het ontslag evenredig is aan de aard en de ernst van hetgeen eiser wordt verweten en dat niet met een minder zware straf kan worden volstaan. Dat eiser stelt dat hij geen drugs gebruikte en dat hij goed functioneerde maakt het vorenstaande niet anders en kan eiser niet baten.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft primair aangevoerd dat het bestreden besluit niet op deugdelijk vastgestelde gegevens is gebaseerd. Het besluit is mede gestoeld op een NFI-rapport dat zich niet in het definitieve strafdossier bevindt. Daarbij wijkt de inhoud van dat NFI-rapport af van de resultaten van het NFI-rapport dat wel in het strafdossier zit.
Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat hij onevenredig door het bestreden besluit wordt getroffen nu alleen de aanwezigheid van 0,59 gram hennep op eisers legeringskamer is vastgesteld. Conform de Aanwijzing kan worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Eiser was immers in privétijd, er was sprake van een gebruikershoeveelheid softdrugs en eiser was niet in uniform gekleed. Eiser heeft erop gewezen dat hij meer dan dertig jaar in dienst is geweest bij verweerder. In het verslag van het functioneringsgesprek van 25 april 2017 staat dat eiser een betrouwbare, vakkundige en loyale medewerker is. Er zijn geen eerdere incidenten geweest. Er is dan ook een nota opgemaakt van luitenant-kolonel [A] met het advies een nader onderzoek te laten instellen alvorens over te gaan tot ontslag.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 8 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, sinds 1 januari 2020 artikel 8 van de Wet ambtenaren defensie, geldt een uitspraak van de strafrechter, in kracht van gewijsde gegaan, waarbij de militaire ambtenaar aan enig feit is schuldig verklaard, in een militaire ambtenarenzaak als bewijs van dat feit.
Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Het oordeel van de rechtbank
5. Bij vonnis van 12 maart 2020 heeft de militaire politierechter eiser veroordeeld wegens het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder C, van de Opiumwet en wegens het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, onder C, van de Opiumwet. Dat geldt in deze zaak als bewijs van deze feiten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat eiser zowel softdrugs als harddrugs op zijn legeringskamer aanwezig had.
Eiser heeft geen appel ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter. Ook heeft hij in deze beroepsprocedure niet gereageerd op dat vonnis.
6. Gelet op de Aanwijzing is de rechtbank van oordeel dat de eiser verweten gedragingen als wangedrag kunnen worden aangemerkt. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser ontslag te verlenen op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR.
7. De rechtbank acht de straf van ontslag niet onevenredig. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van een militair met de staat van dienst van eiser mocht worden verwacht dat hij zich verre zou houden van drugs en in een geval hij hier onverhoopt mee zou worden geconfronteerd, hij hier zeer serieus en uiterst zorgvuldig mee om zou gaan. Daarvan is ook de rechtbank niet gebleken. Dat eiser een zeer lange en goede staat van dienst heeft doet hieraan niet af. Aan eisers beroepsgrond, dat verweerder had kunnen volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, komt de rechtbank niet toe, omdat de mogelijkheid van een schriftelijke waarschuwing volgens de Aanwijzing slechts aan de orde kan komen in geval sprake is van bezit of gebruik van softdrugs en in het geval van eiser ook sprake was van het aanwezig hebben van harddrugs.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. R.H. Smits, lid, en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 november 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.