In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een vrouw, geboren in 1956 in Suriname. De officier van justitie had op 28 oktober 2020 een verzoek ingediend tot voortzetting van de crisismaatregel, die eerder op 27 oktober 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de zitting heeft de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, haar verzet tegen de voortzetting van de maatregel geuit. De advocaat betoogde dat er geen sprake was van een psychische stoornis en dat de situatie van betrokkene niet acuut gevaarlijk was. De officier van justitie daarentegen stelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing, en dat de betrokkene niet in staat was om voor zichzelf en haar kinderen te zorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een psychische stoornis en dat de situatie van betrokkene onhoudbaar was. De rechtbank heeft daarom besloten om de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen, met een geldigheidsduur van drie weken. De beschikking is gegeven door rechter M.L. Sandberg-Crommelin, bijgestaan door griffier A.E. Babulall-Balkaran, en is uitgesproken ter openbare zitting.