ECLI:NL:RBDHA:2020:11866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Nederlanderschap en ongewenstverklaring van verzoeker in verband met terroristische activiteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die verblijft in Turkije. De verzoeker had tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij zijn Nederlanderschap werd ingetrokken en hij ongewenst werd verklaard. De intrekking van het Nederlanderschap was gebaseerd op artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat de verzoeker zich zou hebben aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De verzoeker heeft op 16 juni 2020 beroep ingesteld tegen deze besluiten, en op 23 oktober 2020 verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat de zaak te complex is voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. De verzoeker heeft betoogd dat zijn verdedigingsbelangen worden geschaad als hij de procedures niet in Nederland kan bijwonen, vooral gezien de coronamaatregelen die reisbeperkingen met zich meebrengen. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat toewijzing van de gevraagde voorziening in strijd zou zijn met de nationale veiligheid en het doel van de wet.

Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij schorsing van de besluiten. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6745 RWNL en 20/7925 ONGEWN
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verblijvende te Turkije, verzoeker

(gemachtigde mr. C.F. Wassenaar),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 4 mei 2020 heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken en hem ongewenst verklaard.
Verzoeker heeft tegen die besluiten op 16 juni 2020 beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummers SGR 20/3660 RWNL en 20/4275 ONGEWN. Hij heeft de voorzieningenrechter op 23 oktober 2020 verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Bij brief van 2 november 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Verzoeker is op [geboortedag] 1987 in Marokko geboren uit Marokkaanse ouders. Hij verkreeg daarbij de Marokkaanse nationaliteit. Aan de vader van verzoeker is op 19 oktober 1995 de Nederlandse nationaliteit verleend. Aan verzoeker is op 31 december 2004 de Nederlandse nationaliteit verleend.
Verzoeker is op 10 december 2015 wegens vertrek uit Nederland uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Rotterdam naar de Registratie Niet-ingezetenen.
Op 21 augustus 2020 heeft verzoeker zich gemeld bij het Nederlandse consulaat in Istanbul (Turkije) met het verzoek om een Nederlands reisdocument te verkrijgen teneinde zich naar Nederland te begeven. Bij een nieuwe afspraak op het consulaat is verzoeker onder andere aangehouden en overgedragen aan de Turkse autoriteiten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoeker krachtens artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) ingetrokken. Aanleiding daartoe is dat verzoeker zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de Nederlandse nationale veiligheid. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van 30 maart 2020.
Volgens verweerder laat de inhoud van het ambtsbericht ten aanzien van verzoeker geen twijfel bestaan over de vraag in welke periode verzoeker is afgereisd naar Syrië, of hij zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en voor of ten behoeve daarvan feitelijke handelingen heeft verricht. Bovendien blijkt volgens verweerder uit het ambtsbericht dat de handelingen en gedragingen waarmee verzoeker in verband wordt gebracht zich tevens voordeden ná 1 maart 2017. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de vereisten voor intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de RWN. Om dezelfde redenen is verzoeker ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet ongewenst verklaard.
3. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat
- de intrekking en de ongewenstverklaring wordt opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter, dan wel;
- verzoeker wordt behandeld alsof hij de Nederlandse nationaliteit heeft totdat hij weer in Nederland is.
4. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang in deze zaak gegeven.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een zodanig complexe zaak dat de voorlopige voorzieningsprocedure zich in dit geval niet leent voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. De mondelinge behandeling van de beroepen door een meervoudige kamer is voorzien op 21 januari 2021, dus over iets meer dan negen weken. De voorzieningenrechter zal zich in deze zaak beperken tot een belangenafweging. Daarbij wordt het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit afgewogen tegen het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit.
6. Verzoeker bevindt zich in detentie in Turkije. Kort samengevat stelt hij dat in zijn verdedigingsbelangen wordt geschaad als hij de procedures over de intrekking van het Nederlanderschap en de ongewenstverklaring niet in Nederland kan bijwonen. Door de coronapandemie bestaan er zware reisbeperkingen. Verzoeker betwist dat er een onomkeerbare situatie ontstaat als hij naar Nederland afreist. Verzoeker zal immers direct in hechtenis genomen worden waardoor de gevaarzetting, mocht deze al bestaan, vermindert. Ook het OM wenst dat verzoeker naar Nederland komt om hier terecht te staan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat toewijzing van de gevraagde voorziening, gelet op het doel en de achtergrond van artikel 14, vierde lid, van de RWN lijnrecht zou ingaan tegen het doel en de strekking van de wet. Verweerder heeft in zijn verweerschrift nader toegelicht wat het doel van dit artikellid is. Doel van deze wijziging in de RWN is de dreiging weg te nemen van terroristische activiteiten in Nederland, of een van de andere landen van het Koninkrijk, die uitgaat van personen die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie. Het is een preventieve maatregel. De wetgever meende dat terugkeer van personen die zich hebben aangesloten bij jihadistische organisaties die zich met geweld keren tegen westerse landen, moet worden voorkomen. Intrekking van het Nederlanderschap verhindert legale terugkeer naar het Koninkrijk en bemoeilijkt de feitelijke terugkeer, en kan daarom bijdragen aan de bescherming van de nationale veiligheid. De combinatie met een ongewenstverklaring beoogt toegang tot het Koninkrijk te verhinderen. De wetgever heeft er op gewezen dat het kabinetsbeleid is (geweest) om personen die met jihadistische intenties willen uitreizen naar Syrië en Irak tegen te houden. Het vierde lid van artikel 14 van de RWN is bedoeld voor personen bij wie dat niet is gelukt. Het uitgangspunt is dat in alle gevallen waarin wordt voldaan aan de voorwaarden, de nationaliteit wordt ingetrokken. Gelet op doel en achtergrond van artikel 14, vierde lid, van de RWN en de bedoeling van de wetgever, is duidelijk dat toewijzing van de gevraagde voorziening lijnrecht zou ingaan tegen doel en strekking van de wet. Het ligt niet in de rede iemand (voorlopig) toe te laten tot Nederland als het doel van de intrekking van het Nederlanderschap, waartegen hij of zij opkomt, is om dat nu juist te voorkomen met het oog op de nationale veiligheid. Verweerder heeft in dit kader nog gesteld dat verweerder er belang bij heeft dat verzoeker niet als Nederlander behoeft te worden behandeld en niet kan terugkeren naar Nederland en dat dit niet anders wordt als verzoeker bij terugkeer in voorlopige hechtenis zou worden genomen, alleen al omdat ook dan gevaar van verzoeker uitgaat, bijvoorbeeld door mogelijke invloed van hem op anderen, en omdat terugkeer in de Nederlandse samenleving dan niet kan worden uitgesloten.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zich in detentie in Turkije bevindt. Tegenover het belang van verzoeker bij behoud van zijn Nederlanderschap en de wens om bij de behandeling van zijn beroepen aanwezig te zijn staat het algemeen belang van de nationale veiligheid. Gelet echter op de onomkeerbare gevolgen van een schorsing van de bestreden besluiten is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat het belang van de nationale veiligheid, zoals hiervoor door verweerder gemotiveerd uiteen is gezet, boven het belang van verzoeker gesteld mag worden. Verzoekers betoog dat geen sprake is van onomkeerbare gevolgen volgt de voorzieningenrechter niet.
9. Gelet op het voorgaande doet de voorzieningenrechter onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak.
10. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken als kennelijk ongegrond af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.
De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.