ECLI:NL:RBDHA:2020:11866
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van Nederlanderschap en ongewenstverklaring van verzoeker in verband met terroristische activiteiten
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die verblijft in Turkije. De verzoeker had tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij zijn Nederlanderschap werd ingetrokken en hij ongewenst werd verklaard. De intrekking van het Nederlanderschap was gebaseerd op artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat de verzoeker zich zou hebben aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De verzoeker heeft op 16 juni 2020 beroep ingesteld tegen deze besluiten, en op 23 oktober 2020 verzocht om voorlopige voorzieningen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat de zaak te complex is voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. De verzoeker heeft betoogd dat zijn verdedigingsbelangen worden geschaad als hij de procedures niet in Nederland kan bijwonen, vooral gezien de coronamaatregelen die reisbeperkingen met zich meebrengen. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat toewijzing van de gevraagde voorziening in strijd zou zijn met de nationale veiligheid en het doel van de wet.
Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij schorsing van de besluiten. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.