ECLI:NL:RBDHA:2020:11840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
09/090940-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tijdens vechtpartij na evenement

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 november 2017 tijdens een 'Oktoberfest' bij een voetbalclub in Wateringen. Na afloop van het feest ontstond er een vechtpartij waarbij de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], met kracht tegen het hoofd schopte terwijl deze roerloos op de grond lag. Getuigenverklaringen bevestigen dat het geweld zeer ernstig was en dat de verdachte met zijn actie de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk heeft vergroot. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft de verdachte samen met medeverdachten openlijk geweld gepleegd tegen meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank constateerde een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de strafmaat. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/090940-18
Datum uitspraak: 20 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de zittingen van 9 oktober 2018 (regiezitting) en 6 november 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.I. Zaad naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 5 november 2017 vond op de [naam voetbalclub] in Wateringen een “Oktoberfest” plaats. Na afloop van het feest vond iets verderop buiten een vechtpartij plaats, waarbij de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel hebben opgelopen. De verdachte wordt – samengevat– bij feit 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Bij feit 2 wordt de verdachte ervan verdacht dat hij samen met twee medeverdachten betrokken is geweest bij de vechtpartij en zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn – kort gezegd – of de verdachte bij de incidenten betrokken was en zo ja, welke rol hij daarin heeft gespeeld. Gelet op de nauwe samenhang tussen de verdenkingen die rusten op de verdachte en zijn medeverdachten, zal de rechtbank bij de verdenkingen onder 3.4 ook de rol van de medeverdachten beschrijven. De rechtbank zal de verdachten hierbij bij hun voornaam noemen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op de gronden zoals weergegeven in de pleitnotitie – vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Op de specifieke standpunten van de raadsman zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De processtukken bevatten aanwijzingen dat de aangevers en overige getuigen in de dagen na het incident op 5 november 2017 onderling contact hebben gehad. Daarbij zou informatie over het incident en over de verdachten zijn gedeeld. Om die reden gaat de rechtbank behoedzaam om met de verklaringen die in deze zaak zijn afgelegd. Zij zal – waar mogelijk – telkens de verklaringen gebruiken die direct na het incident zijn afgelegd.
Tegelijk stelt de rechtbank voorop dat zij de verklaringen die hierna voor het bewijs worden gebezigd, voldoende betrouwbaar acht om tot bewijs te dienen. De omstandigheid dat de verklaringen op onderdelen niet geheel eensluidend zijn doet daar niet aan af, gelet op het chaotische karakter van het incident en het feit dat ieder vanuit zijn eigen perspectief verklaart. Het vormt ook geen aanwijzing dat sprake is geweest van op elkaar afgestemde verklaringen, juist gelet op bestaande verschillen. Bovendien zijn naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen op kernpunten (de geweldshandelingen en de rol van verdachte , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hierin) eenduidig en ondersteunend aan de verklaringen van de aangevers.
Bewijsmiddelen
Op 5 november 2017 is de [verdachte] ) samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] ) en nog een andere vriend naar het “Oktoberfest” op de voetbalclub [naam voetbalclub] in Wateringen gegaan. Zij waren niet verkleed. [verdachte] is langer dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [2] [verdachte] is ongeveer 1, 95 meter lang en heeft een dik postuur. Hij had die avond blauwe Adidas schoenen aan. [3]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na afloop van het feest samen met [medeverdachte 2] , [verdachte] en nog een andere jongen naar huis is gelopen via de [adres 2] . Toen zij op het bruggetje tegenover de [adres 3] liepen zag hij dat er een groepje gasten kwam aanfietsen. Er werd geschreeuwd en daarna stormde iedereen op elkaar af. [4]
Aangever [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat na het feest bij [naam voetbalclub] ongeveer 200 meter verderop ruzie ontstond en dat hij zich ermee ging bemoeien. Hij kreeg een klap in zijn gezicht en viel daardoor op de grond. [5]
[slachtoffer 1] heeft letsel aan de linker wenkbrauw opgelopen en hiervan zijn foto’s gemaakt. [6]
Aangever [slachtoffer 3] ) heeft verklaard dat hij na het feest bij [naam voetbalclub] naar huis fietste en zag dat op de [adres 2] een groep op de midden oversteekplaats aan het bekvechten was met een groepje dat op het fietspad stond. Er werd geslagen en een persoon viel met zijn hoofd op de grond. Daarna liep een van de jongens, die op het fietspad stond, naar de persoon die op de grond lag en gaf hem een harde trap tegen de linkerkant van het hoofd. Hierdoor werd zijn hoofd de andere kant op geslagen. De jongen die geschopt had moest er om lachen en is daarna weggerend. Deze jongen was ongeveer 1 meter 90 lang, had een fors postuur en kort blond opgeschoren stekelig haar.
[slachtoffer 3] is samen met andere mensen achter deze jongen aangerend, is gevallen en terwijl hij op de grond lag werd hij door een jongen in zijn gezicht getrapt. Daarna voelde hij pijn aan zijn linker kaak en zijn gezicht. Na de trap viel de jongen die getrapt had op de grond en [slachtoffer 3] is toen bovenop hem gaan zitten. Deze jongen is iets later door de politie aangehouden. [7]
Een getuige, waarvan de identiteit bij de politie bekend is, heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 1] de eerste klap uitdeelde aan [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] knock-out op de grond lag. Hij zag dat [verdachte] aan kwam rennen en heel hard tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trapte. Volgens de getuige had [verdachte] met die schop [slachtoffer 1] dood kunnen trappen. [8]
[getuige 1] ) heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op de [adres 2] zag staan en dat zij tegenover een ander groepje stonden. Er werd over en weer wat geduwd en getrokken en uiteindelijk vielen er klappen over en weer. Hij zag dat een jongen een klap kreeg waardoor hij achterover viel en dat vervolgens een grotere jongen een schop gaf in de richting van het hoofd van de jongen die al op de grond lag. Volgens [getuige 1] was deze grotere jongen [verdachte] . [9]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij na het feest bij [naam voetbalclub] naar de [adres 3] op de [adres 2] is gefietst en zag dat een jongen [slachtoffer 3] een klap gaf waardoor [slachtoffer 3] op de grond terecht kwam. Daarna trapte de jongen [slachtoffer 3] in zijn gezicht. Hij zag dat deze jongen iets later op de grond lag en later door de politie is afgevoerd. [10]
Als [verbalisant] ter plaatse komt ziet hij dat er twee slachtoffers op de grond liggen en dat een persoon wordt vastgehouden. Hij hoorde van een andere persoon dat hij zojuist door de jongen die op de grond lag tegen zijn hoofd was geschopt. [verbalisant] herkent de jongen die werd vastgehouden als [medeverdachte 2] . [verbalisant] heeft [medeverdachte 2] daarna aangehouden. [11] Tijdens de inverzekeringstelling zijn de schoenen van [medeverdachte 2] in beslag genomen. [12]
Aangever [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat hij na het feest bij [naam voetbalclub] met [slachtoffer 1] naar huis fietste en zag dat ter hoogte van de [adres 3] drie jongens van eerder op de avond een discussie hadden met ongeveer negen man. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn van hun fiets gestapt en er ontstond een woordenwisseling. [slachtoffer 1] maakte een grapje over de woordenwisseling naar de jongen en daarna lag [slachtoffer 1] ineens op de grond.
[slachtoffer 2] heeft [slachtoffer 1] op zijn gezicht getikt, [slachtoffer 1] reageerde niet.
[slachtoffer 2] zag dat de jongen die [slachtoffer 1] had geslagen wegrende in de richting van de molen en hij is toen achter die jongen aangerend. Die jongen werd eerst door iemand anders tegengehouden en kwam toen op hem, [slachtoffer 2] , afrennen. Daarna lag hij op de grond en was hij even bewusteloos. Toen [slachtoffer 2] bijkwam voelde hij dat zijn linkeroog erg dik was en veel pijn deed. [13] Van zijn letsel zijn foto’s gemaakt. [14]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 2] achter [medeverdachte 1] aanrende en toen is hij achter [slachtoffer 2] aangerend. Hij zag dat [medeverdachte 1] stopte met rennen en zich omdraaide in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] rende nog op volle snelheid en [medeverdachte 1] ging met zijn vuist in de richting van [slachtoffer 2] en raakte hem hard. Dit kwam door de snelheid van de vuist van [medeverdachte 1] , maar ook omdat [slachtoffer 2] rende. [15]
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de persoon die [slachtoffer 1] tegen het gezicht heeft geslagen [medeverdachte 1] is. [slachtoffer 1] is door deze klap op de grond gevallen en was niet meer bij kennis. [medeverdachte 1] is daarna weggerend en [slachtoffer 2] is achter hem aangerend. [medeverdachte 1] werd tegengehouden, rende weer terug in de richting van [slachtoffer 2] en heeft [slachtoffer 2] toen in zijn gezicht geslagen/gestompt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen verder af dat de persoon die [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd heeft geschopt [verdachte] is geweest. [verdachte] past in het door [slachtoffer 3] gegeven signalement van de jongen die [slachtoffer 1] schopte – ongeveer 1,90 meter lang, fors postuur en kort blond opgeschoren stekelig haar en dit wordt ook ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en de anonieme getuige. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] hard met zijn schoen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt en dat daardoor het hoofd van [slachtoffer 1] de andere kant op sloeg.
[slachtoffer 3] is vervolgens samen met andere mensen achter [verdachte] aangerend en is gevallen. Terwijl hij op de grond lag is hij in zijn gezicht getrapt door de jongen die later is aangehouden. [getuige 2] ziet dat de jongen die later is aangehouden [slachtoffer 3] eerst slaat, waardoor [slachtoffer 3] op de grond viel en [slachtoffer 3] daarna in het gezicht schopt. De rechtbank stelt vast dat deze jongen [medeverdachte 2] is.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen hoe deze geweldshandelingen kunnen worden gekwalificeerd.
Het oordeel ten aanzien van feit 1
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] het volle opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Evenmin kan uit de geweldshandelingen zelf worden afgeleid dat hij de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden.
Nu geen sprake is van vol opzet, rijst de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Daarvan is sprake als kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van de verdachte aanmerkelijk was en de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt in dat kader dat het hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam betreft. Naar algemene ervaringsregels kan het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Niet ieder schoppen tegen het hoofd levert echter zodanig letsel op. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij spelen de kracht waarmee, de wijze waarop en de plek op het hoofd waar is geschopt een rol.
De rechtbank leidt uit het geconstateerde letsel aan de linker wenkbrauw af dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft geraakt dichtbij meer kwetsbare delen van het hoofd, zoals de slaap en het voorhoofd. Bij een rake – krachtige – schop of trap tegen díe delen is de kans op een dodelijke afloop groot . Door met kracht te schoppen/trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , terwijl deze roerloos dan wel in een kwetsbare positie op de grond lag, is de kans dat [verdachte] ook die delen van het hoofd zou hebben geraakt aanmerkelijk te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat door het handelen van [verdachte] de kans op het overlijden van [slachtoffer 1] aanmerkelijk was. Door [slachtoffer 1] in die kwetsbare positie met grote kracht met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen, heeft [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel ten aanzien van feit 2
Van het in vereniging plegen van geweld is sprake, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [verdachte] en de twee medeverdachten kunnen worden aangemerkt als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er sprake is geweest van een confrontatie waarbij de verdachten het gezamenlijk opnamen tegen de grotere groep die hoorden bij de voetbalvereniging, waarbij de verschillende geweldshandelingen tegen de aangevers zich in een kort tijdsbestek hebben afgespeeld en dat ieder van de drie hieraan een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1, primair:
hij op 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht met geschoeide voet heeft geschopt tegen het hoofd terwijl die De [slachtoffer 1] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland, met anderen, op de openbare weg, de [adres 2] (ter hoogte van de [adres 3] ), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het:
- slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] waardoor hij ten val is gekomen en
- stompen in het gezicht van [slachtoffer 2] en
- slaan in het gezicht van [slachtoffer 3] waardoor hij ten val is gekomen en
- met geschoeide voet schoppen in het gezicht van [slachtoffer 3] (terwijl die [slachtoffer 3] in een kwetsbare positie op de grond lag).

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – indien rechtbank tot een veroordeling ten aanzien van (een van) de feiten komt – rekening te houden met de omstandigheid dat deze drie jaar geleden hebben plaatsgevonden en verdachte sinds die tijd niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd te schoppen toen deze roerloos op de grond lag. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat het om een hele harde trap ging. Het door de verdachte gepleegde geweld had tot een fatale afloop kunnen leiden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met de medeverdachten de confrontatie met aangevers opgezocht en hierbij geweld gebruikt.
Dergelijk geweld heeft doorgaans aanzienlijke gevolgen voor de slachtoffers en draagt bovendien, zeker als het midden op straat wordt gepleegd, terwijl meerdere personen hier getuige van zijn, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte gedateerd 9 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat op dergelijk ernstige geweldsfeiten in beginsel slechts kan worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM (die termijn is met meer dan een jaar overschreden) en dat deze overschrijding gevolg moet hebben voor de op te leggen straf.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om géén onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan zal de rechtbank aan de verdachte de maximale taakstraf opleggen voor de duur van 240 uur.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.859,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 6.959,-- aan materiële schade en € 900,-- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij volledig en hoofdelijk toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op te leggen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit 2.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op de schade aan de mobiele telefoon en het verlies aan arbeidsvermogen van respectievelijk € 189,-- en € 970,--, toewijsbaar, aangezien het bestaan van deze schade voldoende is onderbouwd.
Voor het overige is de materiële schade onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Uit de toelichting op de vordering blijkt immers niet of de tandartskosten in de toekomst daadwerkelijk zullen worden gemaakt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,--.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.659,--, bestaande uit € 1.159,--, aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 november 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.659,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.659,--, bestaande uit € 1.159,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.659,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. S. Sicking, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] een of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) heeft geschopt/getrapt tegen het hoofd/in het gezicht en/of het bovenlichaam (terwijl die [slachtoffer 1] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 1] een of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) heeft geschopt/getrapt tegen het hoofd/in het gezicht en/of het bovenlichaam (terwijl die [slachtoffer 1] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland, met een of meer anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 2] (ter hoogte van de [adres 3] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het:
- een of meermalen slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer 1] waardoor hij ten val is gekomen en/of
- een of meermalen slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer 2] waardoor hij ten val is gekomen en/of
- een of meermalen slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer 3] waardoor hij ten val is gekomen en/of
- een of meermalen (met geschoeide voet) schoppen/trappen tegen het hoofd/in het gezicht en/of het bovenlichaam van [slachtoffer 3] (terwijl die [slachtoffer 3] in een kwetsbare positie op de grond lag)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018004999 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, basisteam Westland, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 276).
2.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , blz. 254.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , 263 en 264.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] , blz. 92 laatste alinea en blz. 93 eerste alinea.
6.Het fotoblad behorende bij het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] , blz. 94.
7.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , blz. 107 en 108.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 190.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 177.
10.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 114 en 115.
11.Het proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 2] , blz. 31.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 194.
13.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 84.
14.De fotobladen behorende bij het proces-verbaal van aangifte, blz. 86 en 87.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , blz. 152.