ECLI:NL:RBDHA:2020:11839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
09/232008-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de verdachte door psychische stoornis na mishandelingen en bedreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan drie mishandelingen en één bedreiging. De verdachte leed ten tijde van de feiten aan een ziekelijke stoornis, specifiek schizofrenie met paranoïde wanen, wat zijn handelen volledig beïnvloedde. De rechtbank heeft de conclusies van deskundigen overgenomen, die stelden dat de feiten de verdachte niet konden worden toegerekend. Hierdoor werd de verdachte niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank deelde de zorgen over de psychische gesteldheid van de verdachte, maar kon geen straf of maatregel opleggen, aangezien dit niet mogelijk was zonder strafrechtelijk kader. De benodigde behandeling zal via een zorgmachtiging plaatsvinden.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 10 januari, 20 maart en 6 november 2020. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor enkele feiten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandelingen en bedreiging, maar dat deze niet aan hem konden worden toegerekend. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/232008-19
Datum uitspraak: 20 november 2020
Tegenspraak
(
Promisvonnis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 10 januari 2020 (pro forma), 20 maart 2020 (pro forma) en 6 november 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Stolk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. Y. Özdemir en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Leiden [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] één of meerdere keren tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Leiden [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga met een schroevendraaier je hoofd inslaan en/of ik ga met een schroevendraaier je ogen uitsteken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te Leiden [slachtoffer 3] heeft mishandeld door in de buik van die [slachtoffer 3] te stoten en/of tegen haar nek te slaan en/of tegen haar gezicht te slaan;
4.
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te Leiden [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar (met kracht) aan de haren te trekken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de feiten 1 en 3 aangevoerd dat deze wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit en subsidiair aangevoerd dat geen sprake is geweest van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zodat de verdachte hiervan partieel moet worden vrijgesproken. Voor feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – aangezien verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is en geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • Het proces-verbaal van aangifte, blz. 42-44;
  • De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat toen hij op 26 september 2019 thuiskwam in zijn kamer aan de [adres 2] te Leiden, de verdachte continue heel hard aan het schreeuwen was. Hij riep onder andere dat hij een schroevendraaier vast had en hiermee mijn hoofd wilde in slaan en mijn ogen wilde uitsteken. [slachtoffer 2] was doodsbang dat de verdachte de dingen die hij zei tot uiting had kunnen brengen. [2]
Ter terechtzitting van 6 november 2020 heeft de verdachte verklaard dat het kan kloppen dat hij deze woorden naar [slachtoffer 2] heeft geroepen, maar dat hij zich dat niet precies kan herinneren. Hij wilde [slachtoffer 2] bang maken. [3]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 3] ) heeft verklaard dat zij op 1 juni 2019 samen met vrienden in het poolcafé aan het [adres 3] te Leiden was. De verdachte was daar ook en hij was tegen een jongen aan het schreeuwen. [slachtoffer 3] dacht wilde de verdachte helpen en is naar hem toegelopen en wilde hem daar weghalen. De verdachte ging toen hard met zijn elleboog naar achteren en kwam in haar buik terecht. Dit deed veel pijn. Daarna sloeg de verdachte haar in haar nek en vervolgens ook net onder haar linker oog en voelde zij pijn. Een paar dagen later had zij nog steeds pijn aan haar gezicht, de linker kant van haar nek en van haar buik. [4]
[getuige] ) heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zijn linkerarm een paar keer naar achteren sloeg en [slachtoffer 3] met zijn elleboog twee keer in haar buik raakte. Ook raakte de verdachte [slachtoffer 3] bij haar linkeroog. [getuige] zag dat de buitenkant van het linkeroog van [slachtoffer 3] dik werd. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 3] in haar gezicht heeft geslagen en dat hij daarna doordraaide. [6]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] , zoals hierna bewezen is verklaard.
Feit 4
Naar aanleiding van een melding op 1 juni 2019 dat een man in het poolcafé aan het [adres 3] te Leiden meerdere mensen had geslagen, ging verbalisant [slachtoffer 4] ) daar samen met twee andere collega’s naartoe. De verdachte werd door een man op de grond gehouden. De verdachte ging opeens rechtop zitten en begon te schreeuwen. Toen [slachtoffer 4] de verdachte weer terug naar de grond probeerde te brengen pakte de verdachte haar haren vast en trok daar hard aan. Dit deed veel pijn aan haar hoofd. [7]
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte. Zij had een dag na het incident nog steeds hoofdpijn. [8]
Hoewel de verdachte zich niet herinnert dat hij aan de haren van [slachtoffer 4] heeft getrokken, heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 4] . Op grond van het tweede lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, worden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Hierbij maakt het geen verschil dat een feit tegen de opsporingsambtenaar zelf is gepleegd, tenzij de betrouwbaarheid van het proces-verbaal gemotiveerd is betwist (HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799). Daarvan is in dit geval geen sprake.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar hard aan haar haren te trekken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 26 september 2019 te Leiden [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meerdere keren tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 26 september 2019 te Leiden [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga met een schroevendraaier je hoofd inslaan” en “ik ga met een schroevendraaier je ogen uitsteken";
3.
hij op 1 juni 2019 te Leiden S. [slachtoffer 3] heeft mishandeld door in de buik van die [slachtoffer 3] te stoten en tegen haar nek te slaan en tegen haar gezicht te slaan;
4.
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te Leiden [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar met kracht aan de haren te trekken.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Rapporten deskundigen
Over de verdachte is op 30 januari 2020 gerapporteerd door de psychiater dr. D.J. Vinkers. De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit schizofrenie van het paranoïde type. Daarvan was ook al sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en de stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen te tijde van het ten laste gelegde. De verdachte was ten tijde van de tenlasteleggingen (floride) psychotisch en voelde zich dusdanig bedreigd door de paranoïde wanen en hallucinaties, passende bij de schizofrenie, dat hij hierdoor agressief werd. Hij was niet goed meer in staat om zich een redelijk oordeel te vormen over de wereld om hem heen. De psychiater adviseert de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, niet aan de verdachte toe te rekenen en om de verdachte verder met een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
op te laten nemen in een (forensisch) psychiatrisch ziekenhuis.
Op 19 februari 2020 heeft drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, een rapport over de verdachte uitgebracht. De deskundige komt tot de conclusie dat sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere stoornis (differentiaaldiagnostisch: schizofrenie) en van een stoornis in het gebruik van alcohol (licht, in gereguleerde omgeving). Daarvan was ook al sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en de stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen te tijde van het ten laste gelegde. Het gedrag van de verdachte lijkt, vanuit zijn psychotische kwetsbaarheid, dusdanig door pathologisch wantrouwen en misinterpretaties te zijn gestuurd dat hij controle over zijn handelen kwijt raakte. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, niet aan de verdachte toe te rekenen en om de verdachte verder met een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz op te laten nemen in een forensische kliniek. Dit om de verdachte verder te stabiliseren en in te stellen op de juiste medicatie. Vanuit de klinische behandeling kan dan eventueel naar een ambulante behandeling worden toegewerkt.
In het voortgangsverslag van GGZ Fivoor Leiden, opgesteld door [naam] , reclasseringsmedewerker, is onder meer vermeld dat de verdachte tot juni 2020 in een vrijwillig kader ambulante (medicamenteuze) behandeling volgde bij het VIP-team van GGZ Rivierduinen (Vroege Interventie Psychose), maar dat hij stopte met zijn medicatie en behandeling, omdat hij er naar zijn gevoel niet veel mee opschoot.
Na de detentie is de zorg vanuit GGZ Rivierduinen weer opgestart en werkt de verdachte mee aan zijn behandeling heeft hij ook meerdere malen aangegeven dat hij behoefte heeft aan behandeling.
De verdachte heeft een zorgmachtiging opgelegd gekregen in oktober 2020 en die loopt tot april 2021.GGZ Reclassering vraagt zich wel af of de zorgmachtiging toereikend genoeg is om de verdachte te helpen en de kans op recidive te verkleinen.
Het oordeel van de rechtbank
In het hierboven genoemde rapporten van de psychiater en de psycholoog wordt de conclusie getrokken dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij de verdachte was sprake van schizofrenie, met paranoïde wanen/wantrouwen, en dat bepaalde zijn handelen volledig. De feiten kunnen hem dan ook volgens de deskundigen niet worden toegerekend.
De conclusies van de deskundigen zijn eensluidend en steunen op een inzichtelijke en begrijpelijke motivering. De rechtbank neemt deze conclusies daarom over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de verdachte niet strafbaar zal worden verklaard voor de bewezenverklaarde feiten en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman.
Hoewel de rechtbank de ter zitting besproken zorgen over de psychische gesteldheid van de verdachte en de mogelijkheden tot behandeling daarvan zonder strafrechtelijk kader deelt, kan zij gelet op het ontslag van alle rechtsvervolging geen straf of maatregel opleggen aan de verdachte. De benodigde behandeling en begeleiding van de verdachte zal via de zorgmachtiging moeten plaatsvinden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vorderingen
[slachtoffer 3] heeft zich met betrekking tot feit 3 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, als vergoeding voor immateriële schade.
[slachtoffer 4] heeft zich met betrekking tot feit 4 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 275,--, als vergoeding voor immateriële schade.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Krachtens het bepaalde in artikel 361 lid 2 onder a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is een benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Nu in deze zaak de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en geen straf of maatregel wordt opgelegd en ook geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr, zullen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet ook geen ruimte om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen nu ook artikel 36f lid 1 Sr als voorwaarde daarvoor stelt dat een straf of maatregel wordt opgelegd.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bij 3.4 is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. S. Sicking, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.

Voetnoten

1.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , blz. 58-60.
3.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , blz. 23-28.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , blz. 16-18.
6.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 10 en 11.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , blz. 7 en 8.