ECLI:NL:RBDHA:2020:11838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
09/090938-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tijdens een vechtpartij na een evenement

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 november 2017 tijdens een 'Oktoberfest' bij een voetbalclub in Wateringen. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een scherp voorwerp tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstig letsel aan een kwetsbaar lichaamsdeel. Daarnaast heeft de verdachte samen met medeverdachten geweld gebruikt tegen meerdere aangevers, waaronder [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, wat invloed had op de op te leggen straf. De rechtbank besloot geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf van 180 uur. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben schadevergoedingen gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/090938-18
Datum uitspraak: 20 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1997 [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de zittingen van 9 oktober 2018 (regiezitting) en 6 november 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.V. van der Bom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 5 november 2017 vond op de [naam voetbalclub] te Wateringen een “Oktoberfest” plaats. Aan het eind van het feest was er een incident bij de wc’s, waarbij [slachtoffer 1] letsel aan zijn oor heeft opgelopen.
Na afloop van het feest vond iets verderop buiten een vechtpartij plaats, waarbij de aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] letsel hebben opgelopen. De verdachte wordt – samengevat– bij feit 1 primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en subsidiair dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Bij feit 2 wordt de verdachte primair verweten dat hij samen met twee medeverdachten betrokken is geweest bij de vechtpartij en zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn – kort gezegd – of de verdachte bij de incidenten betrokken was en, zo ja, welke rol hij daarin heeft gespeeld. Gelet op de nauwe samenhang tussen de verdenkingen die rusten op de verdachte en zijn medeverdachten, zal de rechtbank bij de verdenkingen onder 3.4 ook de rol van de medeverdachten beschrijven. De rechtbank zal de verdachten hierbij bij hun voornaam noemen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Volgens de verdediging is er – kort gezegd – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van de feiten te kunnen komen. Op de specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De processtukken bevatten aanwijzingen dat de aangevers en overige getuigen in de dagen na het incident op 5 november 2017 onderling contact hebben gehad. Daarbij zou informatie over het incident en over de verdachten zijn gedeeld. Om die reden gaat de rechtbank behoedzaam om met de verklaringen die in deze zaak zijn afgelegd. Zij zal – waar mogelijk – telkens de verklaringen gebruiken die direct na het incident zijn afgelegd.
Tegelijk stelt de rechtbank voorop dat zij de verklaringen die hierna voor het bewijs worden gebezigd, voldoende betrouwbaar acht om tot bewijs te dienen. De omstandigheid dat de verklaringen op onderdelen niet geheel eensluidend zijn doet daar niet aan af, gelet op het chaotische karakter van het incident en het feit dat ieder vanuit zijn eigen perspectief verklaart. Het vormt ook geen aanwijzing dat sprake is geweest van op elkaar afgestemde verklaringen, juist gelet op bestaande verschillen. Bovendien zijn naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen op kernpunten (de geweldshandelingen en de rol van verdachte , [medeverdachte 1 ] en [medeverdachte 2] hierin) eenduidig en ondersteunend aan de verklaringen van de aangevers.
Bewijsmiddelen
Op 5 november 2017 is de [verdachte] ) samen met de [medeverdachte 1 ] en [medeverdachte 2] en nog een andere vriend naar het “Oktoberfest” op de [naam voetbalclub] in Wateringen gegaan. Zij waren niet verkleed. [2] [medeverdachte 1 ] is het langste van dit groepje. [3] Hij is ongeveer 1,95 meter lang en heeft een dik postuur en had die avond blauwe Adidas schoenen aan. [4]
[slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat hij samen met zijn vrienden op het feest bij [naam voetbalclub] was en dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1 ] en een zekere [naam 1] er ook waren. Hij kent deze jongens al heel lang van de straat en van vroeger.
[slachtoffer 2] en de voorzitter van [naam voetbalclub] , [naam 3] , stonden te praten met [medeverdachte 2] en [verdachte] en [slachtoffer 1] hoorde dat [slachtoffer 2] tegen [medeverdachte 2] zei: "Waarom heb je de deur van de WC vernield?" en dat [verdachte] hierop zei: "Nee, dat heb ik gedaan." [slachtoffer 2] zei: "Waarom doe je dat dan?" Hierop ontstond duw en trekwerk en [naam 3] en [slachtoffer 2] wilden de vier jongens eruit zetten. [slachtoffer 1] zag dat de vier jongens niet wilden meewerken en is er naartoe gegaan. Ineens zag hij dat de hand van [verdachte] in de richting van zijn hoofd ging en dat [verdachte] een voorwerp in zijn hand had. [slachtoffer 1] wendde zijn hoofd af, dook naar beneden en werd geraakt op zijn linkeroor. Hij hoorden mensen roepen: "Hij steekt met glas, hij steekt met glas". Hij voelde direct hevige pijn in zijn linkeroor. Hij voelde aan zijn linkeroor en zag veel bloed toen hij naar zijn hand keek. Hij hoorde van anderen dat er een snee in zat. Er zaten glassplinters in. Hij is bij de huisarts geweest, waarschijnlijk zit nog een glassplinter in de wond op zijn oorlel. Deze moet eruit groeien. Zijn moeder heeft al twee splinters eruit gehaald. [5] Van het letsel dat [slachtoffer 1] aan zijn oor heeft opgelopen is een foto gemaakt. [6]
[naam 4] ) heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] en zijn voetbalteam op het feest bij [naam voetbalclub] was. Er waren vier jongens op het feest die daar niet hoorden, zij droegen geen passende kleding.
[naam 4] zag dat [slachtoffer 2] en nog iemand van [naam voetbalclub] stonden te praten met twee jongens en hij hoorde van mensen die bij hem stonden dat deze jongens [verdachte] en [medeverdachte 2] heetten. Hij hoorde dat het ging over de kapotte deuren in het herentoilet. Het werd onrustig en er werd geduwd en getrokken. [slachtoffer 1] ging richting [slachtoffer 2] en wilde [slachtoffer 2] weghalen. [slachtoffer 1] stond met zijn rug richting [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ineens zag hij dat [verdachte] achter [medeverdachte 2] vandaan kwam en een slaande beweging in de richting van [slachtoffer 1] maakte. [verdachte] had iets in zijn hand Hij zag dat [slachtoffer 1] net voordat hij geraakt werd, zichzelf een beetje klein maakte en dat er bloed bij zijn oor zat. [7]
[verdachte] heeft verklaard dat hij na afloop van het feest samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1 ] en nog een andere jongen naar huis is gelopen via de [adres 2] . Toen zij op het bruggetje tegenover de [adres 3] liepen zag hij dat er een groepje gasten kwam aanfietsen. Er werd geschreeuwd en daarna stormde iedereen op elkaar af. [8]
[slachtoffer 3] ) heeft verklaard dat na het feest bij [naam voetbalclub] ongeveer 200 meter verderop ruzie ontstond en dat hij zich ermee ging bemoeien. Hij kreeg een klap in zijn gezicht en viel daardoor op de grond. [9]
[slachtoffer 3] heeft letsel aan de linker wenkbrauw en hiervan zijn foto’s gemaakt. [10]
[aangever 2] ) heeft verklaard dat hij na het feest bij [naam voetbalclub] naar huis fietste en zag dat op de [adres 2] een groep op de midden oversteekplaats aan het bekvechten was met een groepje dat op het fietspad stond. Er werd geslagen en een persoon viel met zijn hoofd op de grond. Daarna liep een van de jongens, die op het fietspad stond, naar de persoon die op de grond lag en gaf hem een harde trap tegen de linkerkant van het hoofd. Hierdoor werd zijn hoofd de andere kant op geslagen. De jongen die geschopt had moest er om lachen en is daarna weggerend. Deze jongen was ongeveer 1 meter 90 lang, had een fors postuur en kort blond opgeschoren stekelig haar.
[naam 3] is samen met andere mensen achter deze jongen aangerend, is gevallen en terwijl hij op de grond lag werd hij door een jongen in zijn gezicht getrapt. Daarna voelde hij pijn aan zijn linker kaak en zijn gezicht. Na de trap viel de jongen die getrapt had op de grond en [naam 3] is toen bovenop hem gaan zitten. Deze jongen is iets later door de politie aangehouden. [11]
Een getuige, waarvan de identiteit bij de politie bekend is, heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] de eerste klap uitdeelde aan [slachtoffer 3] en dat [slachtoffer 3] knock-out op de grond lag. Hij zag dat [medeverdachte 1 ] aan kwam rennen en heel hard tegen het hoofd van [slachtoffer 3] trapte. Volgens de getuige had [medeverdachte 1 ] met die schop [slachtoffer 3] dood kunnen trappen. [12]
[getuige 1] ) heeft verklaard dat hij [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1 ] op de [adres 2] zag staan en dat zij tegenover een ander groepje stonden. Er werd over en weer wat geduwd en getrokken en uiteindelijk vielen er klappen over en weer. Hij zag dat een jongen een klap kreeg waardoor hij achterover viel en dat vervolgens een grotere jongen een schop gaf in de richting van het hoofd van de jongen die al op de grond lag. Volgens [getuige 1] was deze grotere jongen [medeverdachte 1 ] . [13]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij na het feest bij [naam voetbalclub] naar de [adres 3] school op de [adres 2] is gefietst en zag dat een jongen [naam 3] een klap gaf waardoor [naam 3] op de grond terecht kwam. Daarna trapte de jongen [naam 3] in zijn gezicht. Hij zag dat deze jongen iets later op de grond lag en later door de politie is afgevoerd. [14]
Als [verbalisant] ter plaatse komt ziet hij dat er twee slachtoffers op de grond liggen en dat een persoon wordt vastgehouden. Hij hoorde van een andere persoon dat hij zojuist door de jongen die op de grond lag tegen zijn hoofd was geschopt. [verbalisant] herkent de jongen die werd vastgehouden als [medeverdachte 2] . [verbalisant] heeft [medeverdachte 2] daarna aangehouden. [15] Tijdens de inverzekeringstelling zijn de schoenen van [medeverdachte 2] in beslag genomen. [16]
Aangever [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat hij na het feest bij [naam voetbalclub] met [slachtoffer 3] naar huis fietste en zag dat ter hoogte van de [adres 3] drie jongens van eerder op de avond een discussie hadden met ongeveer negen man. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn van hun fiets gestapt en er ontstond een woordenwisseling. [slachtoffer 3] maakte een grapje over de woordenwisseling naar de jongen en daarna lag [slachtoffer 3] ineens op de grond.
[slachtoffer 2] heeft [slachtoffer 3] op zijn gezicht getikt, [slachtoffer 3] reageerde niet.
[slachtoffer 2] zag dat de jongen die [slachtoffer 3] had geslagen wegrende in de richting van de molen en hij is toen achter die jongen aangerend. Die jongen werd eerst door iemand anders tegengehouden en kwam toen op hem, [slachtoffer 2] , afrennen. Daarna lag hij op de grond en was hij even bewusteloos. Toen [slachtoffer 2] bijkwam voelde hij dat zijn linkeroog erg dik was en veel pijn deed. [17] Van zijn letsel zijn foto’s gemaakt. [18]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 2] achter [verdachte] aanrende en toen is hij achter [slachtoffer 2] aangerend. Hij zag dat [verdachte] stopte met rennen en zich omdraaide in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] rende nog op volle snelheid en [verdachte] ging met zijn vuist in de richting van [slachtoffer 2] en raakte hem hard. Dit kwam door de snelheid van de vuist van [verdachte] , maar ook omdat [slachtoffer 2] rende. [19]
Bewijsoverwegingen
Het feit dat [slachtoffer 1] pas een paar dagen na het incident aangifte heeft gedaan, doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. Hij had kort na het incident al aangegeven dat iemand hem met een stuk glas had willen steken en hij een snee aan zijn oor had, maar dat hij vanwege angst voor represailles op dat moment daarvan geen aangifte wilde doen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 1] met glas, dan wel een scherp voorwerp, in de richting van zijn hoofd heeft geslagen, [slachtoffer 1] zich toen klein maakte en vervolgens aan zijn linker oor gewond is geraakt.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de persoon die [slachtoffer 3] tegen het gezicht heeft geslagen [verdachte] is. [slachtoffer 3] is door deze klap op de grond gevallen en was niet meer bij kennis. [verdachte] is daarna weggerend en [slachtoffer 2] is achter hem aangerend. [verdachte] werd tegengehouden, rende weer terug in de richting van [slachtoffer 2] en heeft [slachtoffer 2] toen in zijn gezicht geslagen/gestompt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen verder af dat de persoon die [slachtoffer 3] tegen zijn hoofd heeft geschopt [medeverdachte 1 ] is geweest. [medeverdachte 1 ] past in het door [naam 3] gegeven signalement van de jongen die [slachtoffer 3] schopte – ongeveer 1,90 meter lang, fors postuur en kort blond opgeschoren stekelig haar en dit wordt ook ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en de (anonieme) getuige. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1 ] hard met zijn schoen tegen het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geschopt en dat daardoor het hoofd van [slachtoffer 3] de andere kant op sloeg.
[naam 3] is vervolgens samen met andere mensen achter [medeverdachte 1 ] aangerend en is gevallen. Terwijl hij op de grond lag is hij in zijn gezicht getrapt door de jongen die later is aangehouden.
[getuige 2] ziet dat de jongen die later is aangehouden [naam 3] eerst slaat, waardoor [naam 3] op de grond viel en [naam 3] daarna in het gezicht schopt. De rechtbank stelt vast dat deze jongen [medeverdachte 2] is.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen hoe deze geweldshandelingen kunnen worden gekwalificeerd.
Het oordeel ten aanzien van feit 1
[verdachte] heeft met glas dan wel een scherp voorwerp in zijn hand in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Daardoor heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou raken op kwetsbare lichaamsdelen, met name diens hoofd en gezicht. Dat betekent dat hij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] in het leven heeft geroepen en deze ook bewust heeft aanvaard. Dat het letsel van [slachtoffer 1] uiteindelijk relatief beperkt is gebleven, doet hieraan niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het oordeel ten aanzien van feit 2
Van het in vereniging plegen van geweld is sprake, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [verdachte] en de twee medeverdachten kunnen worden aangemerkt als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen de aangevers [slachtoffer 3] , [naam 3] en [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er sprake is geweest van een confrontatie waarbij de verdachten het gezamenlijk opnamen tegen de grotere groep die hoorden bij de voetbalvereniging, waarbij de verschillende geweldshandelingen tegen de aangevers zich in een kort tijdsbestek hebben afgespeeld en dat ieder van de drie hieraan een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1, primair:
hij op 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 1] met glas, althans een scherp voorwerp, heeft geslagen tegen het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, primair:
hij op 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland, met anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 2] (ter hoogte van de [adres 3] ), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het:
- slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 3] waardoor hij ten val is gekomen en
- met kracht met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 3] (terwijl die [slachtoffer 3] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op de grond lag) en
- stompen in het gezicht van [slachtoffer 2] en
- slaan in het gezicht van [slachtoffer 4] waardoor hij ten val is gekomen en
- met geschoeide voet schoppen in het gezicht van [slachtoffer 4] (terwijl die [slachtoffer 4] in een kwetsbare positie op de grond lag);

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – indien rechtbank tot een veroordeling ten aanzien van (een van) de feiten komt – rekening te houden met de omstandigheid dat deze drie jaar geleden hebben plaatsgevonden en de door de officier van justitie geëiste taakstraf flink te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een scherp voorwerp in zijn hand tegen het hoofd te slaan. Hierdoor had hij het slachtoffer ernstig kunnen verwonden aan een kwetsbaar lichaamsdeel.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met de medeverdachten de confrontatie met aangevers opgezocht en hierbij geweld gebruikt.
Dergelijk geweld heeft doorgaans gevolgen voor de slachtoffers en draagt, zeker als het midden op straat wordt gepleegd, terwijl meerdere personen hier getuige van zijn, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte gedateerd 9 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, maar dat deze veroordeling niet onherroepelijk is. Het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat op dergelijk ernstige geweldsfeiten in beginsel slechts kan worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM (die termijn is met meer dan een jaar overschreden) en dat deze overschrijding gevolg moet hebben voor de op te leggen straf.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om géén onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uur.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
7.1
De vorderingen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.130,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 130,-- aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.859,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 6.959,-- aan materiële schade en € 900,-- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Zij heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] volledig en hoofdelijk toe te wijzen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op te leggen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleitte vrijspraak, de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vorderingen niet voldoende zijn onderbouwd en de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat het verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade van € 130,-- onvoldoende duidelijk is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,--.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 250,-- als vergoeding voor immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 november 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit 2.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op de schade aan de mobiele telefoon en het verlies aan arbeidsvermogen van respectievelijk € 189,-- en € 970,--, toewijsbaar, aangezien het bestaan van deze schade voldoende is onderbouwd.
Voor het overige is de materiële schade onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Uit de toelichting op de vordering blijkt immers niet of de tandartskosten in de toekomst daadwerkelijk zullen worden gemaakt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,--.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.659,--, bestaande uit € 1.159,--, aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 november 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.659,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, primair, en 2, primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2, primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 250,--, zijnde een vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeeld de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.659,--, bestaande uit € 1.159,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.659,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. S. Sicking, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 1] met een glas, althans een (scherp) voorwerp, heeft geslagen tegen het hoofd en/of de nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een glas, althans een (scherp) voorwerp, tegen het hoofd en/of de nek te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland, met een of meer anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 2] (ter hoogte van de [adres 3] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het:
- een of meermalen slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer 3] waardoor hij ten val is gekomen en/of
- een of meermalen (met kracht)(met geschoeide voet) schoppen/trappen tegen het hoofd/in het gezicht en/of het bovenlichaam van [slachtoffer 3] (terwijl die [slachtoffer 3] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op de grond lag) en/of
- een of meermalen slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer 2] waardoor hij ten val is gekomen en/of
- een of meermalen slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer 4] waardoor hij ten val is gekomen en/of
- een of meermalen (met geschoeide voet) schoppen/trappen tegen het hoofd/in het gezicht en/of het bovenlichaam van [slachtoffer 4] (terwijl die [slachtoffer 4] in een kwetsbare positie op de grond lag);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Wateringen, gemeente Westland [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meermalen te slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd waardoor hij ten val is gekomen en/of die [slachtoffer 2] een of meermalen te slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd waardoor hij ten val is gekomen;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018004999 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, basisteam Westland, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 276).
2.de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
3.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1 ] , blz. 251.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1 ] , blz. 254.
5.Het proces verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 269-270.
6.Het fotoblad behorende bij het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] , blz. 272.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 4] , blz. 159-160.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , 263 en 264.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , blz. 92 laatste alinea en blz. 93 eerste alinea.
10.Het fotoblad behorende bij het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3] , blz. 94.
11.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , blz. 107 en 108.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 190.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 177.
14.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 114 en 115.
15.Het proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 2] , blz. 31.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 194.
17.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 84.
18.De fotobladen behorende bij het proces-verbaal van aangifte, blz. 86 en 87.
19.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , blz. 152.