ECLI:NL:RBDHA:2020:11837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
09/200803-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige neef

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een 39-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, voor het seksueel misbruiken van zijn minderjarige neefje gedurende een periode van meer dan drie jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel, waaronder ambulante behandeling en begeleiding, en het vermijden van contact met minderjarigen. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 november 2020, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.F. Schukking, aanwezig was. De officier van justitie, mr. K. van Diemen, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en de gedeeltelijke bekentenis van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op de periode na 15 mei 2017, omdat er onvoldoende bewijs was voor misbruik na deze datum. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn neefje, dat destijds tussen de 7 en 10 jaar oud was, en de rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij misbruik had gemaakt van zijn positie als oom. De rechtbank kende ook een schadevergoeding van € 5.000,- toe aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/200803-20
Datum uitspraak: 20 november 2020
Tegenspraak
Verkort vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

[geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 november 2020.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.F. Schukking, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. K. van Diemen heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft verzocht een contactverbod met het slachtoffer en diens ouders als bijzondere voorwaarde toe te voegen en alle voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ten aanzien van de vordering van de [benadeelde] heeft de officier van justitie verzocht de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de [benadeelde] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren en meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een voorschot op de toekomstige schade toe te wijzen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2014 tot en met
26 maart 2018 te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, met [benadeelde] , [geboortedatum 2] 2007, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het:
- zich (doen) laten aftrekken door die [benadeelde] en/of
- aftrekken van die [benadeelde] en/of
- duwen en/of brengen en/of (vervolgens) heen en weer bewegen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en/of
- duwen en/of brengen en/of (vervolgens) heen en weer bewegen en/of houden van de penis van die [benadeelde] in zijn, verdachtes, mond;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2014 tot en met
26 maart 2018 te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, met [benadeelde] , [geboortedatum 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten het zich (doen) laten aftrekken door die [benadeelde] en/of het aftrekken van die [benadeelde] .

De bewijsmiddelen

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

Betrouwbaarheid verklaring [benadeelde]
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van [benadeelde] ) niet betrouwbaar kan worden geacht en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [benadeelde] verstandelijk beperkt is en hij mogelijk is beïnvloed door een aantal omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, zoals de seksuele voorlichting die ten tijde van de aangifte op school werd gegeven en dat door [getuige] , de moeder van de verdachte, is verklaard dat de vader van [benadeelde] vaak op de bank porno aan het kijken was waar [benadeelde] bij was.
De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – geen aanleiding om de verklaring van [benadeelde] als onbetrouwbaar aan te merken. [benadeelde] heeft in het studioverhoor op
26 mei 2020 een verklaring afgelegd over het door de verdachte gepleegde misbruik. Deze verklaring bevat geen innerlijke tegenstrijdigheden en bevat details over gepleegde handelingen en de locaties waar die handelingen hebben plaatsgevonden.
Die verklaring komt overeen met hetgeen [benadeelde] heeft verteld tegen zijn ouders, zijn oudtante en oudoom. [benadeelde] wordt daarbij in zijn verklaring ondersteund door de gedeeltelijk bekennende verklaring die de verdachte, zowel bij de politie, als ter terechtzitting heeft afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook buiten redelijke twijfel dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden zoals door [benadeelde] is verklaard. Voorts is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend de hoogte van het IQ als zodanig geen reden is om de verklaring van [benadeelde] als onbetrouwbaar aan te merken. De verklaring van [benadeelde] kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer slaagt niet.
Vrijspraak periode na 15 mei 2017
Uit het dossier komt naar voren dat het contact tussen [benadeelde] en de verdachte is verbroken vanaf het moment dat de verdachte naar de [adres 2] in Alphen aan den Rijn verhuisde op 15 mei 2017. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte na deze datum [benadeelde] heeft misbruikt. Verdachte wordt van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat de verdachte:
op tijdstippen in de periode van 27 maart 2014 tot en met
15 mei 2017te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop en Alphen aan den Rijn met [benadeelde] , geboren op 27 maart 2007, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het:- zich laten aftrekken door die [benadeelde] en- aftrekken van die [benadeelde] en- duwen en brengen en (vervolgens) heen en weer bewegen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en- duwen en brengen en (vervolgens) heen en weer bewegen en houden van de penis van die [benadeelde] in zijn, verdachtes, mond.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in een periode van ruim drie jaren zes à zeven keer schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn neefje, dat destijds tussen de 7 en 10 jaren oud was. Dit misbruik vond plaats tijdens logeerpartijen van [benadeelde] bij zijn opa en oma en de verdachte, die bij zijn ouders inwoonde. De verdachte heeft daar het slachtoffer seksueel misbruikt, waarbij onder andere sprake was van orale penetratie.
De verdachte heeft hiermee ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat ook in dit geval hiervan sprake is. De verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen die het misbruik voor het slachtoffer kon hebben. Bovendien is de verdachte de oom van het slachtoffer en mocht er door het slachtoffer en diens ouders op worden vertrouwd dat het slachtoffer in zijn nabijheid veilig was. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar dan ook aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie. Het vertrouwen dat het slachtoffer en zijn ouders in hem als familielid mochten stellen heeft de verdachte hiermee ernstig beschaamd.
Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2020 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland gedateerd 30 oktober 2020, opgesteld door M.T. Benghanem. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in. Bij de verdachte is zeer vermoedelijk sprake van een verstandelijke beperking. Afgezien van de werkzaamheden van de verdachte in de thuiszorg, leeft hij in een sociaal isolement. De verdachte woont bij zijn ouders, met wie hij een symbiotische relatie heeft. De reclassering beschrijft de verdachte als een gelegenheidsdader, die kwetsbaar en kinderlijk aandoet. Er zijn geen duidelijke (pedo)seksuele gevoelens aanwezig. De kans op algemene recidive wordt laag ingeschat en de kans op het opnieuw plegen van een zedendelict wordt als laag-gemiddeld ingeschat. Als voornaamste risicofactoren worden de sociaal-emotionele kwetsbaarheid, de eenzaamheid en het zwakke sociale systeem van de verdachte gezien. Geïndiceerd is om in dit verband diagnostiek te laten verrichten in de vorm van een seksuele anamnese en een persoonlijkheidsonderzoek om nauwkeurig het risico op recidive en passende behandeling en begeleiding vast te kunnen stellen. De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, het vermijden van contact met minderjarigen en andere voorwaarden betreffende het gedrag, te weten dat de verdachte meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving, niet van adres zal veranderen zonder overleg en toestemming van de reclassering, de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en toestemming verleent referenten te raadplegen en hij openheid geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak.
De rechtbank acht de conclusies van het reclasseringsrapport voldoende onderbouwd en zal de daarin genoemde adviezen bij de strafoplegging laten meewegen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze straf, namelijk 15 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren om intensieve begeleiding en behandeling mogelijk te maken, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank acht het daarnaast, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, noodzakelijk dat de te verrichten diagnostiek ten aanzien van het bepalen van een passende behandeling gericht op het tegengaan van recidive, ongehinderd doorgang vindt. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien de gelegenheid zich opnieuw voordoet. Daarom zal zij bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod met het slachtoffer en zijn ouders, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het contact reeds langdurig is verbroken.

De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders [naam 1] en
[naam 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, de proceskosten en de executiekosten . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.E. Calis, heeft de vordering op de zitting van 6 november 2020 nader toegelicht.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door en namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 5.000,- toewijzen ten aanzien van de immateriële schade. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 mei 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
15 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde] .

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
15 (vijftien) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, RN Advies &Toezichtunit 8 Zuid-West, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te
’s-Gravenhage, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan een (seksuele) anamnese en een persoonlijkheidsonderzoek bij forensische politiekliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- meewerkt aan begeleiding van Stichting MEE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- op geen enkele wijze contact opzoekt met minderjarigen. De veroordeelde vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Indien deze contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat een andere volwassenen die zorg draagt voor de minderjaren hierbij aanwezig is;
- meewerkt aan het convenant tussen de reclassering en de politie, dat onder meer inhoudt dat de veroordeelde door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- niet van adres zal wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfadres worden vooraf met de reclassering besproken;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn ingezette behandeling (diagnostiek en veiligheidsplan) en begeleiding, en de reclassering toestemming verleent relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- openheid van zaken geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties, meewerkt aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk en de reclassering toestemming verleent voor contactopname met een eventuele nieuwe relatie;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de [benadeelde]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 5.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2017 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2017 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.