ECLI:NL:RBDHA:2020:11794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
C/09/599241 / FA RK 20-6318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding naar het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [voornaam minderjarige], naar het Verenigd Koninkrijk. De vader, [Y], had op 11 september 2020 een verzoek ingediend na de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige door de moeder, [X], naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overbrenging in strijd was met het gezagsrecht van de vader, die in het Verenigd Koninkrijk woont. De moeder heeft verweer gevoerd en een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank gelastte de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar de vader in het Verenigd Koninkrijk, met een uiterste datum van 4 december 2020. Tevens werd de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader, die op € 83,00 aan griffierecht zijn vastgesteld. De benoeming van de bijzondere curator over de minderjarige blijft van kracht tijdens een eventuele hoger beroep procedure.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-6318
Zaaknummer: C/09/599241
Datum beschikking: 17 november 2020

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 11 september 2020 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [plaats] , Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Selbach te Maastricht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier van 16 oktober 2020 van de zijde van de vader;
  • het e-mailbericht van 23 oktober 2020 van de bijzondere curator;
  • het verweerschrift, ingekomen op 27 oktober 2020;
- de brief van 29 oktober 2020 van de zijde van de moeder;
- het e-mailbericht van 31 oktober 2020 van de zijde van de moeder;
- het aanvullende verzoek van de vader, ingekomen op 2 november 2020;
- twee F9-formulieren van 3 november 2020, met bijlagen (producties 4 tot en met 10), van de zijde van de vader.
Op 28 september 2020 is de zaak (in verband met het coranavirus) ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van een tolk in de Engelse taal en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast is verschenen: mevrouw [medewerkster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H. Dragtsma. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 13 oktober 2020 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2020 van deze rechtbank is mevrouw [naam bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [voornaam minderjarige] . De bijzondere curator is verzocht op een wijze die past bij de heel jonge leeftijd van [voornaam minderjarige] , zicht te krijgen op de mening van [voornaam minderjarige] ten aanzien van het verblijf in het Verenigd Koninkrijk en het verblijf in Nederland en vervolgens die mening van [voornaam minderjarige] naar voren te brengen in deze procedure en aan te geven of er bijzonderheden naar voren zijn gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen.
De bijzondere curator heeft de rechtbank op 23 oktober 2020 via e-mail bericht over haar tot dan verrichte pogingen om een fysieke ontmoeting met [voornaam minderjarige] te plannen met de moeder. Uiteindelijk heeft er geen fysieke ontmoeting of een gesprek tussen [voornaam minderjarige] en de bijzondere curator plaatsgevonden.
Op 3 november 2020 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van mevrouw [naam tolk] , tolk in de Engelse taal, en bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast is verschenen: mevrouw [medewerkster RvdK] namens de Raad. Nu er geen contact tussen de bijzondere curator en [voornaam minderjarige] heeft plaatsgevonden is de bijzondere curator met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2020 heeft de rechtbank de [voorlopig voogdes] belast met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] van 3 november 2020 tot het moment – voor zover het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [voornaam minderjarige] zal worden toegewezen – dat die beslissing tot teruggeleiding ten uitvoer zal zijn gelegd.

Verzoek en verweer

Voor zover thans nog aan de orde heeft de vader verzocht de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] te bevelen, althans de terugkeer van [voornaam minderjarige] vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder [voornaam minderjarige] dient terug te brengen naar het Verenigd Koninkrijk, naar de vader, die in [plaats] woont, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de benodigde geldige reisdocumenten afgeeft aan een door de vader aan te wijzen derde die de minderjarige naar de vader kan brengen, nu de vader in verband met zijn immigratiestatus het Verenigd Koninkrijk niet mag verlaten, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding en de kosten van de procedure, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn op [datum huwelijk] 2019 te [plaats] , Verenigd Koninkrijk, met elkaar gehuwd.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [plaats] , Verenigd Koninkrijk (hierna: [voornaam minderjarige] ).
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
- Op of omstreeks 11 april 2020 is de moeder met [voornaam minderjarige] vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland vertrokken.
- De vader heeft de Pakistaanse nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en [voornaam minderjarige] heeft in elk geval de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich gewend tot de Britse Centrale Autoriteit (CA), die vervolgens de Nederlandse CA heeft ingelicht. De zaak is bij Nederlandse CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikkingen van [beschikkingsdatum] 2020 en
[beschikkingsdatum] 2020 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke
aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
Tussen de ouders is niet in geschil dat [voornaam minderjarige] onmiddellijk voor haar overbrenging naar Nederland haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk had.
Gezag
Tussen de ouders is evenmin in geschil dat zij naar Engels recht gezamenlijk zijn belast met het gezag over [voornaam minderjarige] . Wel strijden zij over de vraag of het gezag daadwerkelijk door de ouders gezamenlijk werd uitgeoefend op het moment van de overbrenging.
De moeder heeft gesteld dat de vader onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn gezagsrecht. De vader was altijd aan het werk, nam geen enkele verantwoordelijkheid voor [voornaam minderjarige] en had geen tijd had om zich met [voornaam minderjarige] bezig te houden. De verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] kwamen volledig op de schouders van de moeder neer, terwijl zij ook een fulltime baan had. Over de wijze van opvoeding van [voornaam minderjarige] waren de moeder en de vader het ook niet met elkaar eens, aldus de moeder.
De vader heeft de stelling van de moeder betwist. De vader heeft gesteld dat hij samen met de moeder invulling gaf aan het gezag. Samen met [voornaam minderjarige] vormden de vader en de moeder een gezin; ze woonden in hetzelfde huis. De opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] werd ook door beiden ter hand genomen. Uit niets blijkt dat hij geen invulling aan zijn gezagsrecht gaf. De vader heeft foto’s van hem met [voornaam minderjarige] en van hem met de moeder en [voornaam minderjarige] in het geding gebracht. Waar de moeder heeft gesteld dat de vader er radicaal Islamitische gedachten op na houdt, dat hij de moeder en [voornaam minderjarige] kort hield en de moeder zich volledig opgesloten of geïntimideerd door de vader voelde, betwist de vader dat. Hij is niet religieus fanatiek; zowel hij als de moeder zijn moderne mensen, aldus de vader.
De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat het gezagsrecht niet gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging. De rechtbank overweegt hiertoe dat de moeder haar stelling hieromtrent op geen enkele manier heeft onderbouwd, ook niet na de gemotiveerde betwisting door de vader.
Toestemming
Tussen de ouders is niet in geschil dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Nederland.
Op grond van het vorenstaande is de overbrenging van [voornaam minderjarige] naar Nederland geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Engels recht. De overbrenging van [voornaam minderjarige] naar Nederland is daarmee ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [voornaam minderjarige] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige] in Nederland is geworteld. Daarom moet in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. De moeder heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van deze weigeringsgrond. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van (een dreiging van) eerwraak en van huiselijk geweld en dat zij vreest dat de man alles in het werk zal stellen om de moeder van [voornaam minderjarige] te isoleren en [voornaam minderjarige] van een leven in een Westerse samenleving. Daarnaast heeft de vader, volgens de moeder, geen verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk. Zij is bang dat de vader met [voornaam minderjarige] naar Pakistan zal vertrekken.
De moeder heeft het door haar gestelde (dreiging van) eerwraak en het radicale gedachtengoed dat de man er op na zou houden, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader, onvoldoende onderbouwd. Uit de door de man overgelegde foto’s volgt eerder dat sprake was een westers georiënteerd, modern gezin. Op de overgelegde foto’s is de vrouw bijvoorbeeld, samen met [voornaam minderjarige] en een eveneens casual geklede vader, buiten in een speeltuin te zien met een T-shirt en gescheurde spijkerbroek en sneakers aan. Daarbij komt dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij al vele jaren in het Verenigd Koninkrijk woont, dat hij daar ook zijn opleiding heeft genoten, dat er diverse familieleden van hem woonachtig zijn en dat de vrouw bijvoorbeeld een eigen Instagram-account had over make-up. Het door de moeder overgelegde verslag van [naam] van de politie in [plaats] is geen aangifte van huiselijk geweld. Bovendien is namens de man gesteld dat de politie van [plaats] een onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van een beschuldiging van de vrouw van controlerend en dwingend gedrag door de man en dat zij daarvoor geen bewijs hebben gevonden. Hierin kan dus geen grond worden gevonden om de teruggeleiding te weigeren.
Ditzelfde geldt voor de stelling dat de vader geen verblijfsrecht heeft of kan verkrijgen in het Verenigd Koninkrijk en dan (met [voornaam minderjarige] ) naar Pakistan zou gaan. Voor zover dit betoog in het kader van deze procedure al relevant is (immers, de vader verblijft al vele jaren in het Verenigd Koninkrijk, in deze procedure kan slechts een ordemaatregel worden getroffen, waarna alsnog door de Engelse rechter een beslissing zal moeten worden genomen over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] ) geldt dat de moeder ook deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader, niet heeft onderbouwd. Ook dit betoog kan een beroep op de weigeringsgrond dus niet rechtvaardigen.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader heeft de moeder evenmin onderbouwd dat zij niet met [voornaam minderjarige] naar het Verenigd Koninkrijk kan terugkeren. In tegendeel, de vader heeft met stukken onderbouwd en vervolgens onweersproken gesteld dat [voornaam minderjarige] een permanente verblijfsstatus heeft in het Verenigd Koninkrijk en dat ook de moeder daar nu nog een verblijfsstatus heeft. Het is de eigen keus van de moeder geweest om haar baan en haar woning op te zeggen in het Verenigd Koninkrijk. Zij kan opnieuw een baan zoeken in het Verenigd Koninkrijk, waar zij jarenlang heeft gewoond en gewerkt, en daar een woonruimte huren.
De rechtbank merkt daarbij tot slot nog op dat zij op dit moment geen reden heeft om aan te nemen dat het noodzakelijk is om kinderbeschermingsmaatregelen te treffen. Ook in het Verenigd Koninkrijk is een goed werkend hulpverleningssysteem aanwezig. In het onverhoopte geval dat toch hulpverlening voor de moeder en/of [voornaam minderjarige] ter bevordering van de veiligheid van [voornaam minderjarige] noodzakelijk blijkt, zal ook daar hulp kunnen worden geboden.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] te volgen.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [voornaam minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 4 december 2020, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Gebleken is dat de moeder, indien de teruggeleiding van [voornaam minderjarige] wordt gelast, niet voornemens is om met [voornaam minderjarige] terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk,
De vader heeft verzocht de terugkeer van [voornaam minderjarige] te gelasten naar het Verenigd Koninkrijk, meer in het bijzonder naar haar vader die in [plaats] woont. De moeder heeft verweer gevoerd tegen deze specifieke plaats van terugkeer, nu het Verdrag slechts ziet op terugkeer naar de Staat van herkomst en niet ook naar een plaats van herkomst.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 12 van het Verdrag heeft als doel onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar de achterblijvende ouder te gelasten, ongeacht waar deze ouder zijn (gewone) verblijfplaats heeft. Artikel 12 van het Verdrag geeft derhalve niet aan naar welk land of naar welke plaats het kind dient te worden teruggeleid (zie Toelichtend Rapport op het Verdrag, p. 459-460). De vader is thans nog altijd woonachtig in [plaats] , Verenigd Koninkrijk, waar ook [voornaam minderjarige] samen met de moeder, voordat zij ongeoorloofd werd overgebracht naar Nederland, haar gewone verblijfplaats had. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in overeenstemming met doel en strekking van het Verdrag is om terugkeer van de minderjarige te gelasten naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk, nu de vader aldaar nog steeds zijn (gewone) verblijfplaats heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een verdragssluitende staat (art. 1 van het Verdrag). Met het Verdrag wordt beoogd de status quo ante (de situatie voorafgaand aan de ontvoering) zo snel mogelijk te herstellen. In artikel 12 van het Verdrag is bepaald dat, als aan de daar genoemde voorwaarden is voldaan, de onmiddellijk terugkeer van het kind wordt gelast. Artikel 12 van het Verdrag geeft niet aan naar welk land of naar welke plaats het kind dient te worden teruggeleid (zie Toelichtend Rapport op het Verdrag, p. 459-460). Blijkens het Toelichtend Rapport is hiervoor gekozen om flexibiliteit te bieden aan de rechter die moet beslissen waarheen het kind moet terugkeren. In dit geval is de vader nog altijd woonachtig in [plaats] , Verenigd Koninkrijk, waar ook [voornaam minderjarige] samen met de moeder, voordat zij ongeoorloofd werd overgebracht naar Nederland, haar gewone verblijfplaats had. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in overeenstemming met doel en strekking van het Verdrag is om terugkeer van de minderjarige te gelasten naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk, nu de vader aldaar nog steeds zijn (gewone) verblijfplaats heeft.
Dit geldt te meer nu de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij niet voornemens is om naar het Verenigd Koninkrijk terug te keren. Als dat inderdaad het geval is zal [voornaam minderjarige] terug moeten naar de vader, in [plaats] . Ook als de moeder wel zelf met [voornaam minderjarige] zal terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk overweegt de rechtbank dat het, gelet op de houding van de moeder, van belang is dat teruggeleiding naar [plaats] zal worden gelast. Dit omdat het Verenigd Koninkrijk groot is en derhalve niet is uit te sluiten dat de moeder, ook na teruggeleiding van [voornaam minderjarige] naar het Verenigd Koninkrijk, ver bij de vader uit de buurt zal gaan wonen en daarmee het contact(herstel) tussen de vader en [voornaam minderjarige] zal tegenwerken.
De rechtbank zal dus de terugkeer van [voornaam minderjarige] naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk, gelasten, waarbij de moeder [voornaam minderjarige] daar naartoe dient terug te brengen. Indien de moeder nalaat [voornaam minderjarige] terug te brengen, beveelt de rechtbank dat, nu is gebleken dat de vader het Verenigd Koninkrijk niet kan of mag verlaten, de moeder [voornaam minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de voorlopig voogdes, [voorlopig voogdes] , zal afgeven, opdat de voorlopige voogdes [voornaam minderjarige] zo spoedig mogelijk kan laten terugkeren.
Sterke arm
Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de vader zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Kosten
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten.
De vader heeft verzocht de moeder ter veroordelen in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding en in de kosten van de procedure. De vader heeft betoogd dat behoudens het betaalde griffierecht van € 83,00, hij geen andere proceskosten zal maken. De vader heeft verder betoogd dat hij het Verenigd Koninkrijk niet mag verlaten zodat hij [voornaam minderjarige] niet zelf kan ophalen, en dat hij nog niet kan overzien welke teruggeleidingskosten hij zal maken.
De moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder, als de in het ongelijk gestelde partij, met de proceskosten dient te worden belast. Nu de vader de kosten van de teruggeleiding niet heeft gespecificeerd zal het hieromtrent verzochte worden afgewezen.
Bijzondere curator
De rechtbank merkt op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk,
naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk, uiterlijk op 4 december 2020, waarbij de moeder [voornaam minderjarige] dient terug te brengen naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk, en, indien de moeder nalaat [voornaam minderjarige] terug te brengen naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk, beveelt dat de moeder [voornaam minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de voorlopig voogdes, [voorlopig voogdes] , zal afgeven uiterlijk op 4 december 2020, opdat de voorlopig voogdes [voornaam minderjarige] zelf terug kan laten terugkeren naar [plaats] , Verenigd Koninkrijk;
veroordeelt de moeder in de proceskosten, aan de zijde van de vader begroot op € 83,00 aan griffierecht;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van
17 december 2020 als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, M.J. Alt-van Endt en O.F. Bouwman, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2020.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.