Uitspraak
Alimentatie
Beschikking op het op 5 december 2019 ingekomen verzoek van:
[X] ,
[Y] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief van 4 mei 2020 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 6 mei 2020 van de zijde van de man;
- de brief van 31 juli 2020 van de zijde van de man, met bijlage;
- de brief van 5 oktober 2020 van de zijde van de man, met bijlagen, met gewijzigde
- de brief van 7 oktober 2020 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van 13 oktober 2020 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief van 14 oktober 2020 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van 14 oktober 2020 van de zijde van de man, met bijlage.
Verzoek en verweer
€ 3.064,- bruto per maand te boven gaat en voor zover deze ingaat op een datum gelegen voor de datum van indiening van het verzoekschrift, althans – voor het geval een partneralimentatie met terugwerkende kracht wordt opgelegd – te bepalen op grond van de redelijkheid en billijkheid dat reeds verstreken alimentatietermijnen niet meer hoeven te worden voldaan door de man aan de vrouw;
met ingang van 1 januari 2020:wegens een wijziging van omstandigheden te
Feiten
Artikel 1. Hoofdverblijf kinderen
Beoordeling
‘[m]et dit alimentatiebedrag kan de vrouw in haar eigen levensonderhoud voorzien.’Als productie 8 bij het verzoekschrift van de vrouw is de door de mediator opgestelde jusvergelijking (tarieven 2017) overgelegd, die ten grondslag heeft gelegen aan het convenant. Uit de jusvergelijking komt naar voren dat de vrouw een klein eigen inkomen had van € 6.268,- bruto per jaar en dat de ‘alimentatie volgens behoefte’ € 4.489,- per maand bedroeg. De rechtbank leidt hieruit af dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 53.871,- bruto per jaar/ € 4.489,- bruto per maand bedroeg (uitgaande van de inkomensgegevens van 2017). De rechtbank gaat hier dan ook veruit en verwerpt de opvatting van de kant van de man dat de behoefte van de vrouw op € 4.000,- gesteld kan worden.
(€ 42.902,- per jaar).
€ 32,- per maand.
€ 1.000,- aan zakelijke kosten gemaakt, zodat de man in zijn berekening uitgaat van een winst uit onderneming van € 46.000,- bruto per jaar. In de berekening houdt de man rekening met een reservering van € 10.000,- om weer tot een gezond ondernemingsvermogen te komen. Dit is noodzakelijk, zeker nu de prognose voor 2021 zich door de coronacrisis kenmerkt door grote onzekerheid. De verwachting dat de man nog eens een opdracht krijgt met een duur van vier jaar, waar de vrouw kennelijk aan vasthoudt, is nihil. De huidige opdracht van de man loopt eind dit jaar af. De kans dat de man in 2021 weer maanden zonder opdracht zal zitten is zeer groot, zodat het inkomensverlies niet voor herstel vatbaar kan worden geacht.
€ 929,- bruto en met ingang van 1 februari 2020 heeft de man de door partijen bij voorlopige voorzieningen overeengekomen voorlopige partneralimentatie van € 3.000,- bruto per maand voldaan. De rechtbank gaat er vanuit dat de man deze betaling tot op heden
1 januari 2020 op nihil is bepaald.
Beslissing
1 januari 2019 tot heden, door de rechtbank vastgesteld op € 20.457,- aan de man dient terug te betalen binnen twee weken na afgifte van deze beschikking;