ECLI:NL:RBDHA:2020:11790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
09/837490-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor verkrachtingen en aanrandingen in Leiden

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een 22-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, wegens twee verkrachtingen en een aanranding die plaatsvonden in het najaar van 2019 in de binnenstad van Leiden. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan het voorwaardelijke strafdeel, waaronder een proeftijd van vijf jaar, een locatieverbod voor de Leidse binnenstad, een avondklok en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank overwoog dat de verdachte berekenend te werk ging en slachtoffers uitkoos die alleen en onder invloed van alcohol waren, wat hen kwetsbaar maakte. Dit leidde tot grote onrust en angst onder jonge vrouwen in Leiden. De rechtbank besloot het volwassenstrafrecht toe te passen, ondanks adviezen om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte niet als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen ziekelijke stoornis had die zijn gedrag verklaarde. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 7.000,- voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837490-19
Datum uitspraak: 20 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 december 2019 te Leiden door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het achtervolgen en/of het in een nisje sleuren en/of duwen en/of het zeggen "maak geen geluid, schreeuw niet" en/of "er gaan dingen gebeuren en dat is prima" en/of "als je nu je mond houdt, kan je daarna weg en daarna om hulp schreeuwen" en/of "als je niet beweegt en in een hoekje gaat zitten is dat prima" en/of het houden van de hand voor de mond en/of het tegen het lichaam leunen en/of het op de rug hangen, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die slachtoffer, te weten door een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen/duwen en/of heen en weer te bewegen, althans met een of meer vinger(s) in de vagina te voelen;
2.
hij op of omstreeks 06 november 2019 te Leiden door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het achtervolgen en/of het op de knieën naar de grond brengen/duwen en/of het (daarbij) zeggen "laat je gaan, je kan niets meer doen" en/of "je moet even stil zijn, als je niks zegt, gebeurt er niks" en/of "houd je mond, houd je mond" en/of het houden van een hand op de mond en/of het vastpakken van de handen en/of het bovenop het lichaam gaan liggen en/of het openmaken en/of uittrekken van de broek, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die slachtoffer, te weten door een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen/duwen en/of heen en weer te bewegen;
3.
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 te Leiden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het aanspreken en/of op een bankje gaan zitten en/of het onverhoeds over het (boven)been wrijven en/of aan de broek trekken en/of het slaan van zijn arm om de schouder en/of het vragen "wat voor cup maat heb je?" [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van (de binnenkant van) het (boven)been en/of het betasten van de borst(en).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Naar aanleiding van verschillende meldingen van aanrandingen en verkrachtingen van studentes in Leiden, is in het najaar van 2019 een politieonderzoek gestart. De onderzoeksbevindingen hebben geleid tot de aanhouding van de verdachte op
13 december 2019. De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een aanranding in oktober 2019 en twee verkrachtingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van de vagina met zijn vingers, in november en december 2019. De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of bewezen kan worden dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en feit 2 vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het aanraken van de borst van aangeefster.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen feit 1
Op 4 december 2019 heeft [slachtoffer 1] (verder: aangeefster) een aangifte gedaan met de volgende inhoud. Op 4 december 2019, een aantal uur na 00.30 uur, liep aangeefster alleen naar huis door Leiden na een feestje, waarbij zij alcohol had gedronken. Zij liep richting de [naam straat 1] en merkte dat iemand achter haar aan liep. Toen aangeefster voor de ingang van het [naam gebouw] stond, werd zij ineens van rechtsachter vastgepakt en een nisje ingesleurd. De man die dit deed zei meteen dat zij geen geluid mocht maken en niet om hulp mocht schreeuwen. Aangeefster schreeuwde daarop: “Brand, brand, brand”. De man deed zijn hand over haar mond en zei dat zij moest kappen met die dingen zeggen en schreeuwen. Ook zei hij dat er dingen zouden gaan gebeuren en dat dat prima is. Steeds als aangeefster begon te schreeuwen, deed de man een hand voor haar mond. De man ging meteen met een hand in haar broekje en heeft haar gevingerd. Hij is met zijn vinger of vingers in haar vagina geweest. De man hing hierbij over aangeefsters rug. Aangeefster vond dit naar, stribbelde tegen en riep om brand wanneer dit kon. De man zei dat als aangeefster haar mond zou houden, zij daarna weg kon en om hulp kon schreeuwen. Ook zei hij dat het prima was als zij niet zou bewegen en in een hoekje ging zitten. [2]
[getuige] heeft verklaard dat zij op 4 december 2019 rond 3.00 uur in de [naam straat 2] te Leiden liep en een meisje zag dat onophoudelijk aan het huilen en snikken was. Het meisje vertelde dat zij zojuist was aangerand en gevingerd door een onbekend persoon in een steeg bij het [naam gebouw] . Haar panty was kapot en haar rokje stond open. Zij had een heupsluiting aan de zijkant. [3]
Bij het forensisch medisch onderzoek zijn krasverwondingen boven de knie, op de hand en op een vinger van aangeefster gesignaleerd. [4]
Bij aangeefster zijn bemonsteringen afgenomen van de binnenste en buitenste schaamlippen (ZAAD0939NL #01 t/m #04). In deze bemonsteringen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van mannelijk DNA. [5] De bemonsteringen zijn vervolgens door het NFI onderworpen aan Y-chromosomaal DNA onderzoek. Deze bemonsteringen zijn vergeleken met referentiemateriaal van de verdachte dat ook onderworpen is aan Y-chromosomaal onderzoek. Uit dit vergelijkend onderzoek is geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat het mannelijke DNA in de monsters ZAAD0939NL #01 t/m #04 toebehoort aan de verdachte of een aan hem in de mannelijke lijn verwante man dan aan een willekeurige andere man. [6]
De verdachte heeft op 1 oktober 2020 bij de politie verklaard dat hij op 4 december 2019 in de [naam straat 1] in Leiden bij een meisje handtastelijk is geweest en haar heeft aangerand. [7] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zag dat aangeefster bang en hysterisch werd en begon te trillen. [8]
Oordeel van de rechtbank feit 1
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat het onder 1 aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. De verklaring van aangeefster wordt immers op belangrijke onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op de binnenste en buitenste schaamlippen van aangeefster is Y-chromosomaal DNA aangetroffen waarvan het zeer veel waarschijnlijker is dat de verdachte - of een aan de verdachte in de mannelijke lijn verwante man - de bron is, dan een willekeurige andere man. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster in de [naam straat 1] heeft betast en aangerand en zij kennelijk op enig moment ‘hysterisch’ werd en aan het trillen was van angst. De verklaring van [getuige] over hoe zij aangeefster midden in de nacht aantrof en het bij aangeefster vastgestelde letsel passen bij de gepleegde (seksuele) geweldshandelingen zoals aangeefster deze heeft beschreven in haar aangifte. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte bij aangeefster onder dwang seksueel is binnengedrongen door (bedreiging met) geweld en andere feitelijkheden.
Bewijsmiddelen feit 2
Op 6 november 2019 vond een informatief zedengesprek plaats met [slachtoffer 2] (verder: aangeefster). Kort gezegd heeft aangeefster tijdens dit gesprek verklaard dat zij op 6 november omstreeks 03:29 uur alleen naar huis is gelopen na een feestje in Leiden. Zij had ongeveer tien biertjes gedronken. In de [naam straat 3] is zij door een man een steegje ingetrokken en op de grond geduwd. Aangeefster probeerde op haar knieën al tijgerend weg te komen. De man zei: ‘Laat gaan, je kan toch niets meer doen’, ‘Je zegt niets, anders pakken we je nog een keer’ en ‘Je moet nu wel stil zijn’. Daarna maakte hij haar broek open en heeft hij aangeefster gevingerd door met zijn vingers in haar vagina te gaan. Aangeefster lag op haar rug. Aangeefster heeft meerdere malen aangegeven dat zij dit niet wilde. [9] Aangeefster heeft op 9 november 2019 aangifte gedaan. In die aangifte heeft zij, in aanvulling op het informatieve zedengesprek van 6 november 2019, verklaard dat zij op grond lag en door de man werd vastgehouden bij haar armen in de [naam straat 3] . De man zat op haar benen. Hij zei dat zij haar mond moest houden. Hij hield ook zijn hand over haar mond. [10]
Omstreeks 04.14 uur kwamen verbalisanten ter plaatse bij de [naam straat 3] en zagen dat aangeefster behoorlijk emotioneel en van streek was. De rits van haar zwarte spijkerbroek stond open en er kwam een stukje stof uit, dat leek op een kanten onderbroek. [11]
Bij het forensisch medisch onderzoek zijn schaafwonden op de knieën en blauwe plekken op de benen van aangeefster gesignaleerd. [12]
Bij aangeefster zijn bemonsteringen afgenomen van - onder andere - de broekrits en de voorzijde van de binnenkant van de broekrand (respectievelijk AAMX2329#02 en AAMX2329#03). Naar deze bemonsteringen is door The Maastricht Forensic Institute vergelijkend DNA-onderzoek verricht. Als conclusie is vermeld dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van aangeefster, de verdachte en één onbekend niet verwant persoon dan wanneer voor juist wordt gehouden de hypothese dat deze bemonstering DNA bevat van aangeefster en twee onbekende, niet verwante personen. [13]
Op de telefoon van de verdachte zijn twee foto’s aangetroffen, gedateerd 6 november 2019 om 04.01 uur en 04.02 uur, waarop een gedeeltelijk ontblote vrouwenborst te zien is. Op één foto is een getinte hand zichtbaar die de borst aanraakt en gedeeltelijk onder het randje van de BH zit. De jas van aangeefster komt overeen met de jas van de vrouw die op de foto is te zien. [14]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 6 november 2019 in de [naam straat 3] een meisje, van wie hij zag dat zij dronken was, bij haar kont heeft gepakt en een arm om haar heen heeft geslagen. [15]
Oordeel van de rechtbank feit 2
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat het onder 2 aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Allereerst wordt de aangifte ondersteund door de hevig geëmotioneerde staat waarin verbalisanten aangeefster hebben aangetroffen direct na het incident. Het bij aangeefster geconstateerde letsel past bovendien bij de gang van zaken zoals door haar beschreven. Tevens vindt de verklaring van aangeefster steun in het op haar broekrits en aan de binnenkant van haar broekrand aangetroffen DNA, dat met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid mede afkomstig is van de verdachte. De vindplaats van dit DNA past niet bij de door de verdachte geschetste gang van zaken, namelijk dat hij slechts een arm om aangeefster heeft geslagen en haar bij haar kont heeft aangeraakt. Ook de op de telefoon van de verdachte aangetroffen foto ondersteunt het verhaal van aangeefster, nu daarop te zien is dat de borst van aangeefster is betast, terwijl zij op de grond lag.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van aangeefster over het gebeurde in de nacht van 6 november 2019 betrouwbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook buiten redelijke twijfel dat de verdachte onder dwang seksueel het lichaam van aangeefster is binnengedrongen door (bedreiging met) geweld en andere feitelijkheden.
Bewijsmiddelen feit 3
Op 16 december 2019 heeft [slachtoffer 3] (verder: aangeefster) aangifte gedaan, met de volgende inhoud. Op 26 oktober 2019 tussen 03.00 uur en 05.00 uur fietste aangeefster naar huis van een feestje in Leiden. Aangekomen bij haar huis op de [naam straat 4] in Leiden sprak een man haar aan, toen zij haar voordeur niet open kreeg. De man ging vervolgens naast haar op een bankje zitten en wreef over haar bovenbeen. Aangeefster duwde zijn hand weg, waarna de man weer met zijn hand naar de binnenkant van haar bovenbeen ging en aangeefster zijn hand weer wegduwde. De man vroeg of zij had gedronken en zei dat aangeefster naar alcohol rook. Ook zat hij aan de zijkant van haar linkerborst met de hand die hij om haar schouders had geslagen. Hij vroeg naar haar cupmaat. Aangeefster duwde hem weer weg en stond op. Aangeefster beschrijft dat zij zich suffig, moe en dronken voelde. [16]
Op de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen die is genomen op 26 oktober 2019 om 04.32 uur op de [naam straat 4] in Leiden. Hierop is de verdachte te zien terwijl hij een arm heeft geslagen om een vrouw die niet bij kennis lijkt te zijn. [17] Aangeefster heeft zichzelf herkend op de foto als deze vrouw. [18]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit meisje heeft geholpen met haar sleutel. Hij wilde met haar flirten en heeft een arm om haar heen geslagen. [19]
Oordeel van de rechtbank feit 3
De rechtbank heeft geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te betwijfelen. Niet alleen vanwege de gedetailleerde inhoud ervan, maar ook doordat aangeefster pas aangifte heeft gedaan nadat in de stad veel onrust onder studenten was ontstaan. Zij heeft verklaard dat zij dacht dat haar verhaal nuttige informatie kon zijn voor het opsporingsonderzoek. Daar komt bij dat de verdachte heeft verklaard contact met aangeefster te hebben gehad en een arm om haar te hebben geslagen, hetgeen ook blijkt uit de op de telefoon van de verdachte aangetroffen foto waarop de verdachte en aangeefster samen te zien zijn. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook buiten redelijke twijfel dat de door de verdachte verrichte handelingen hebben plaatsgevonden op de manier zoals door aangeefster is verklaard.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of deze feitelijke handelingen als ontuchtige handelingen kunnen worden gekwalificeerd. Van een ontuchtige handeling is sprake als het gaat om een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm (HR 30 maart 2010, NJ 2010, 376). Of een handeling als zodanig kan worden aangemerkt, hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval, zoals de context en de verhouding tussen betrokkenen en de wijze van aanraking.
De rechtbank is van oordeel dat bij het meermaals wrijven over het been van aangeefster, waaronder (ook) de binnenkant van het bovenbeen, en het aanraken van de borst sprake is geweest van aanrakingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben en – in de onderhavige situaties – in strijd waren met de sociaal-ethische norm.
Immers, deze handelingen werden verricht door een voor aangeefster volkomen vreemde man op een moment dat zij ’s nachts alleen en onder invloed van alcohol op straat was en haar huis niet binnen kon komen en ook nadat zij de hand van de verdachte meermaals heeft weggeduwd.
Het voorgaande leidt – in onderling verband en samenhang bezien – tot de conclusie dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. Nu aangeefster niet heeft verklaard over geweldshandelingen of enige dreiging daarmee, zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 4 december 2019 te Leiden door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het achtervolgen en het in een nisje sleuren en het zeggen "maak geen geluid, schreeuw niet" en "er gaan dingen gebeuren en dat is prima" en "als je nu je mond houdt, kan je daarna weg en daarna om hulp schreeuwen" en "als je niet beweegt en in een hoekje gaat zitten is dat prima" en het houden van de hand voor de mond en het tegen het lichaam leunen en het op de rug hangen, [slachtoffer 1]
sheeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
datslachtoffer, te weten door een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 1]
ste brengen;
2.
op 6 november 2019 te Leiden door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het achtervolgen en het op de knieën naar de grond duwen en het daarbij zeggen "laat je gaan, je kan niets meer doen" en "je moet even stil zijn, als je niks zegt, gebeurt er niks" en "houd je mond, houd je mond" en het houden van een hand op de mond en het vastpakken van de handen en het bovenop het lichaam gaan liggen en het openmaken van de broek, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
datslachtoffer, te weten door vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en heen en weer te bewegen;
3.
op 26 oktober 2019 te Leiden door een feitelijkheid, te weten het aanspreken en op een bankje gaan zitten en het onverhoeds over het bovenbeen wrijven en het slaan van zijn arm om de schouder en het vragen "wat voor
cupmaatheb je?" [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van (de binnenkant van) het bovenbeen en het betasten van de borst.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd:
- dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het ondergane voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
- de voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren;
- de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met de drie slachtoffers als bijzondere voorwaarde toe te voegen, voor de maximale duur en met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van één maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale duur van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is toepassing van het jeugdstrafrecht aangewezen, zoals is geadviseerd in het reclasseringsadvies van 28 mei 2020, het Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van 19 mei 2020 en het aanvullend Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van 1 november 2020. Volgens de raadsman is de verdachte sinds de eerste onderzoeken als jeugdige behandeld en heeft hij daardoor een ontwikkeling doorgemaakt, waardoor hij steeds minder schaamte ervaart en daardoor steeds spraakzamer wordt. Inmiddels wordt de verdachte dan ook als leeftijdsadequaat beschreven, maar ten tijde van de ten laste gelegde feiten was dit niet het geval, aldus de raadsman.
De raadsman heeft in het geval van strafoplegging verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De verdachte is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van twee vrouwen. De verdachte heeft bij de verkrachtingen, die kort na elkaar, midden in de nacht, in het centrum van Leiden plaatsvonden, twee jonge vrouwelijke studenten die alleen op weg naar huis waren en zichtbaar onder invloed van alcohol waren, plotseling van achteren benaderd en in een steeg bedreigd, in bedwang gehouden en is het lichaam van zijn slachtoffers met zijn vinger of vingers binnengedrongen. Hiermee heeft de verdachte op een grove wijze inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijk integriteit van zijn slachtoffers. Verkrachting is een zeer ernstig feit, dat bij het slachtoffer naast pijn en angst ook grote en langdurige psychische problemen kan veroorzaken. De verdachte heeft zich bij deze feiten kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en in het geheel geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedragingen bij de slachtoffers teweeg brachten.
Naast deze feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw, waarmee hij een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer. Ook bij dit feit heeft verdachte zich geenszins bekommerd om de gevoelens van een ander, maar zijn eigen lustbevrediging vooropgesteld.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatieregister (strafblad) gedateerd 6 oktober 2020 is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de reclasseringsrapporten van Reclassering Nederland van 28 mei 2019 en
5 november 2020, opgesteld door G. Soeurt respectievelijk L. van Os, het Pro Justitia rapport van 19 mei 2020 en een aanvulling daarop van 1 november 2020, beide opgesteld door R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog.
Uit de Pro Justitia rapporten komt het volgende naar voren. Het diagnostisch onderzoek heeft niet geleid tot een harde diagnose en er kon geen evidente pathologie bij de verdachte worden vastgesteld. Wel zijn aanwijzingen gezien voor hechtingsproblematiek, maar deze heeft zich niet ontwikkeld tot persoonlijkheidspathologie. Er is bij de verdachte sprake van enige stagnatie in de sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling en daarnaast is mogelijk sprake geweest van een verkapte depressieve gemoedstoestand. De gedragsonderzoeker verklaart dat bij het delictgedrag met name de seksuele verlangens een rol lijken te hebben gespeeld, waardoor niet kan worden gesproken over een rechtstreeks verband tussen de waargenomen beperkt ontwikkelde sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling en het delictgedrag. In de aanloop naar het delictgedrag hebben deze zaken wel een duidelijke rol gespeeld. De gedragsonderzoeker adviseert in dit verband de ten laste gelegde feiten in licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Voorts blijkt uit de Pro Justitia rapporten dat bij de verdachte sprake is van zeer beperkt probleembesef en -inzicht. De recidivekans wordt, op basis van een risicotaxatie door middel van de STATIC-99R en de STABLE, als matig-laag ingeschat. De gedragsonderzoeker verwacht dat het aanpakken van de ontwikkelingsachterstand op het gebied van sociaal-emotioneel en psycho-seksueel functioneren de kans op recidive zal verminderen.
Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Doorslaggevend hierbij is dat bij de verdachte de gestagneerde socio-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling voorop staat alsmede het betrekken van het systeem (moeder en broer) bij de behandeling.
In het aanvullend reclasseringsadvies van 5 november 2020 is vermeld dat de reclassering op 24 september 2020 een e-mail heeft ontvangen van een gedragsdeskundige van Teylingereind, waaruit volgt dat de verdachte volgens die gedragsdeskundige van Teylingereind niet kinderlijk in zijn gedrag is en op een leeftijdsadequate manier functioneert. Volgens de reclassering wijkt die informatie af van de informatie die de klinisch psycholoog Pro Justitia lijkt te hebben ontvangen van Teylingereind. De reclassering ziet daarin aanleiding om de informatie van de gedragsdeskundige van Teylingereind buiten beschouwing te laten en om gebruik te maken van het uitgebreide ASR wegingskader bij de vraag of volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. De reclassering overweegt dat gebleken is dat de verdachte de risico’s van zijn gedrag op normale wijze inschat, hij op volwassen niveau in contact treedt met de reclassering, hij niet impulsief handelt, hij een leeftijdsadequate indruk maakt en er geen redenen zijn om aan te nemen dat hij zich negatief laat beïnvloeden. Op het cluster pedagogische mogelijkheden zijn er buiten dat de verdachte bij zijn moeder woont en enige ontvankelijkheid toont voor volwassenen ook geen aanwijzingen voor het jeugdstrafrecht. De verdachte behoeft geen jeugdinterventies, gezinsgerichte hulpverlening is niet noodzakelijk en hij heeft ook geen groepsgericht leefklimaat nodig. De reclassering adviseert, mede gelet op het voorgaande, om het volwassenstrafrecht toe te passen.
De kans op recidive wordt, op basis van de STATICR-99R, als matig-hoog ingeschat. De reclassering acht het opleggen van een strikt kader waarbinnen de verdachte wordt begeleid door Reclassering Nederland en behandeld bij De Waag noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. Om de behandeling kans van slagen te geven en wegens de maatschappelijke onrust wordt de oplegging van een avondklok en een locatieverbod met elektronische controle ten aanzien van de binnenstad van Leiden geïndiceerd. Ook acht de reclassering een locatiegebod met elektronische controle aangewezen, waarbij de verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig moet zijn op zijn verblijfadres. De reclassering heeft voorts geadviseerd om de verdachte andere voorwaarden betreffende het gedrag op te leggen, te weten dat de verdachte ervoor zorgt dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaar en zijn begeleider, dat de verdachte meewerkt aan het zedenconvenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving, de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en toestemming verleent referenten te raadplegen en openheid geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Bij deze voorwaarden wordt een proeftijd van vijf jaar geadviseerd. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan de voorwaarden.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid?
De rechtbank kan op basis van de genoemde Pro Justitia rapporten niet vaststellen dat bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die invloed heeft gehad op het plegen van de ten laste gelegde feiten. De gedragsonderzoeker beschrijft dat een stagnatie van de sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling van de verdachte in de aanloop naar het delictgedrag een rol heeft gespeeld, maar stelt geen persoonlijkheidspathologie vast.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die maakt dat de tenlastegelegde feiten slechts (licht) verminderd aan verdachte zijn toe te rekenen.
Recidivegevaar
Met betrekking tot het recidivegevaar stelt de rechtbank vast dat de taxatie door de gedragsonderzoeker tot een andere uitkomst leidt dan die door de reclassering is uitgevoerd. Wat opvalt is dat de reclassering, anders dan gebruikelijk, bij haar taxatie niet, in combinatie met STATIC-99R, gebruik heeft gemaakt van STABLE, het risicotaxatie-instrument dat zich richt op de dynamische risicofactoren van plegers van zedendelicten. Evenals de reclassering komt de gedragsonderzoeker op basis van de toepassing van STATIC-99R uit op een recidiverisico van matig tot hoog. Aanvullende toepassing van STABLE leidt tot de gecombineerde score matig-laag. Nu de reclassering niet heeft verantwoord waarom zij in dit geval niet tevens STABLE heeft toegepast, is de rechtbank van oordeel dat op het punt van het recidiverisico van de gedragsonderzoeker moet worden uitgegaan, dus van een recidiverisico van matig tot laag.
Jeugd- of volwassenstrafrecht?
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de reclassering van 5 november 2020 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat aan de conclusie met betrekking tot de toepassing van het volwassenstrafrecht een inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing ten grondslag ligt. De rechtbank kan zich met de conclusie en het advies verenigen en neemt deze over. Tegenover de factoren die pleiten voor toepassing van volwassenstrafrecht acht de rechtbank de gestagneerde socio-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling die de gedragsonderzoeker bij de verdachte heeft gesignaleerd onvoldoende zwaarwegend om tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan.
Op te leggen straf
De ernst van de feiten maakt dat de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt. Als uitgangpunt voor de hoogte van de straf kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Deze zijn tot uitdrukking gebracht in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en hieruit volgt dat verkrachting in beginsel wordt bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte uiterst berekenend te werk is gegaan. Hij heeft slachtoffers uitgekozen die diep in de nacht alleen op straat liepen en zichtbaar onder invloed waren van alcohol, wat hen bijzonder kwetsbaar maakte. Met deze feiten heeft de verdachte grote onrust en gevoelens van angst in Leiden veroorzaakt, in het bijzonder onder vrouwelijke studenten, die zich door het nieuws over nachtelijke verkrachtingen en aanrandingen onveilig voelden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend. Hiervan zal, zoals gevorderd, één jaar voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van vijf jaren en met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Wat betreft de behandeling is te denken aan psycho-educatie, gericht op seksualiteit, en aan therapie voor seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals de gedragsonderzoeker heeft gerapporteerd.
De rechtbank acht met de officier van justitie een contactverbod met de slachtoffers noodzakelijk om de kans dat zij met de verdachte worden geconfronteerd te minimaliseren.
De rechtbank zal dit verbod opleggen in de vorm van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en wel voor de duur van vijf jaar. Voor elke keer dat de verdachte het op te leggen verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één maand worden toegepast.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, Nu de verdachte zich in korte tijd herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een zedendelict, moet er naar haar oordeel ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, respectievelijk een strafbaar feit pleegt.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 10.700,- aan materiële schade in verband met zes maanden studievertraging en
€ 7.000,- aan immateriële schade. De raadsman van de benadeelde partij, mr. A.F. van Gent, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel toegewezen dient te worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en heeft verzocht dit deel van de vordering af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij nog bezig is met haar studie, maar dat zij door het bewezenverklaarde twee tentamens niet heeft gehaald en dat zij daardoor studievertraging zal oplopen. Met de verdachte is de rechtbank van oordeel dat op dit moment onvoldoende is onderbouwd dat het bewezenverklaarde zal leiden tot een uitloop van de studietijd. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de gestelde materiële schade. De benadeelde partij de gelegenheid geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.000,- .
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 7.000,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
6 november 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
6 november 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 2] .

8.Beslag

De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat het beslag reeds is afgewikkeld, met uitzondering van de Samsung telefoon van de verdachte. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte met deze telefoon foto’s heeft gemaakt waarop naar het oordeel van de rechtbank te zien is dat hij het slachtoffer van feit 2 onzedelijk betast. De rechtbank zal de mobiele telefoon onttrekken aan het verkeer, gelet op de samenhang tussen die handeling en het onder 2 bewezenverklaarde feit en nu het ongecontroleerde bezit van de – niet definitief wisbare – foto’s en daarmee de telefoon in strijd is met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting;
ten aanzien van feit 2:
verkrachting;
ten aanzien van feit 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (een) jaar,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op vijf jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, RN Advies&Toezichtunit 8 Zuid-West, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te ’s-Gravenhage, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zich onder behandeling stelt bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
-zich gedurende het toezicht niet bevindt in het centrum van Leiden, te weten het gebied tussen de [straatnamen] waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. Voor noodzakelijke afspraken in het verboden gebied kan de reclassering toestemming geven dat veroordeelde tijdelijk in het verboden gebied mag komen. Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
- gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op zijn verblijfsadres, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met betrokkene en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft betrokkene op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
-bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaar en zijn begeleider;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding, en de reclassering toestemming verleent relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- openheid van zaken geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties, meewerkt aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk en de reclassering toestemming verleent voor contactopname met een eventuele, nieuwe relatie;
- meewerkt aan het zedenconvenant tussen de reclassering en de politie, dat onder meer inhoudt dat de veroordeelde door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
legt voorts op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] ;
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2]
  • [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3]
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (een) maandvoor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
stelt vast dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 7.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 november 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
het inbeslaggenomen goed;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 11 genummerde voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Telefoontoestel K1:zwart, Samsung met hoes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek Terhorst / DH6R019084 en het proces-verbaal met de nummers PL1500-2019337524, PL1500-2019309602 en PL1500-2019349741, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden dan wel de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 726).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , blz. 57-62.
3.Proces-verbaal van verklaring [getuige] , blz. 88-92.
4.Forensisch medisch onderzoek, blz. 66-83.
5.Herzien rapport onderzoek naar biologisch sporen en DNA-onderzoek van het NFI, blz. 444-448.
6.Rapport aanvullend DNA-onderzoek van het NFI, blz. 454-458.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 721-726 .
8.Verklaring afgelegd door de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
9.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, blz. 272-276.
10.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , blz. 278-287.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 296 en 297.
12.Forensisch medisch onderzoek, blz. 520-546.
13.Rapport Forensisch DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Institute , blz. 371-373.
14.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 366 en 367 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 366 en 367.
15.Verklaring afgelegd door de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.
16.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , blz. 551-557.
17.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 558 en 559.
18.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 560.
19.Verklaring afgelegd door de verdachte ter terechtzitting van 6 november 2020.