6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van twee vrouwen. De verdachte heeft bij de verkrachtingen, die kort na elkaar, midden in de nacht, in het centrum van Leiden plaatsvonden, twee jonge vrouwelijke studenten die alleen op weg naar huis waren en zichtbaar onder invloed van alcohol waren, plotseling van achteren benaderd en in een steeg bedreigd, in bedwang gehouden en is het lichaam van zijn slachtoffers met zijn vinger of vingers binnengedrongen. Hiermee heeft de verdachte op een grove wijze inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijk integriteit van zijn slachtoffers. Verkrachting is een zeer ernstig feit, dat bij het slachtoffer naast pijn en angst ook grote en langdurige psychische problemen kan veroorzaken. De verdachte heeft zich bij deze feiten kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en in het geheel geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedragingen bij de slachtoffers teweeg brachten.
Naast deze feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw, waarmee hij een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer. Ook bij dit feit heeft verdachte zich geenszins bekommerd om de gevoelens van een ander, maar zijn eigen lustbevrediging vooropgesteld.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatieregister (strafblad) gedateerd 6 oktober 2020 is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de reclasseringsrapporten van Reclassering Nederland van 28 mei 2019 en
5 november 2020, opgesteld door G. Soeurt respectievelijk L. van Os, het Pro Justitia rapport van 19 mei 2020 en een aanvulling daarop van 1 november 2020, beide opgesteld door R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog.
Uit de Pro Justitia rapporten komt het volgende naar voren. Het diagnostisch onderzoek heeft niet geleid tot een harde diagnose en er kon geen evidente pathologie bij de verdachte worden vastgesteld. Wel zijn aanwijzingen gezien voor hechtingsproblematiek, maar deze heeft zich niet ontwikkeld tot persoonlijkheidspathologie. Er is bij de verdachte sprake van enige stagnatie in de sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling en daarnaast is mogelijk sprake geweest van een verkapte depressieve gemoedstoestand. De gedragsonderzoeker verklaart dat bij het delictgedrag met name de seksuele verlangens een rol lijken te hebben gespeeld, waardoor niet kan worden gesproken over een rechtstreeks verband tussen de waargenomen beperkt ontwikkelde sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling en het delictgedrag. In de aanloop naar het delictgedrag hebben deze zaken wel een duidelijke rol gespeeld. De gedragsonderzoeker adviseert in dit verband de ten laste gelegde feiten in licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Voorts blijkt uit de Pro Justitia rapporten dat bij de verdachte sprake is van zeer beperkt probleembesef en -inzicht. De recidivekans wordt, op basis van een risicotaxatie door middel van de STATIC-99R en de STABLE, als matig-laag ingeschat. De gedragsonderzoeker verwacht dat het aanpakken van de ontwikkelingsachterstand op het gebied van sociaal-emotioneel en psycho-seksueel functioneren de kans op recidive zal verminderen.
Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Doorslaggevend hierbij is dat bij de verdachte de gestagneerde socio-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling voorop staat alsmede het betrekken van het systeem (moeder en broer) bij de behandeling.
In het aanvullend reclasseringsadvies van 5 november 2020 is vermeld dat de reclassering op 24 september 2020 een e-mail heeft ontvangen van een gedragsdeskundige van Teylingereind, waaruit volgt dat de verdachte volgens die gedragsdeskundige van Teylingereind niet kinderlijk in zijn gedrag is en op een leeftijdsadequate manier functioneert. Volgens de reclassering wijkt die informatie af van de informatie die de klinisch psycholoog Pro Justitia lijkt te hebben ontvangen van Teylingereind. De reclassering ziet daarin aanleiding om de informatie van de gedragsdeskundige van Teylingereind buiten beschouwing te laten en om gebruik te maken van het uitgebreide ASR wegingskader bij de vraag of volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. De reclassering overweegt dat gebleken is dat de verdachte de risico’s van zijn gedrag op normale wijze inschat, hij op volwassen niveau in contact treedt met de reclassering, hij niet impulsief handelt, hij een leeftijdsadequate indruk maakt en er geen redenen zijn om aan te nemen dat hij zich negatief laat beïnvloeden. Op het cluster pedagogische mogelijkheden zijn er buiten dat de verdachte bij zijn moeder woont en enige ontvankelijkheid toont voor volwassenen ook geen aanwijzingen voor het jeugdstrafrecht. De verdachte behoeft geen jeugdinterventies, gezinsgerichte hulpverlening is niet noodzakelijk en hij heeft ook geen groepsgericht leefklimaat nodig. De reclassering adviseert, mede gelet op het voorgaande, om het volwassenstrafrecht toe te passen.
De kans op recidive wordt, op basis van de STATICR-99R, als matig-hoog ingeschat. De reclassering acht het opleggen van een strikt kader waarbinnen de verdachte wordt begeleid door Reclassering Nederland en behandeld bij De Waag noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. Om de behandeling kans van slagen te geven en wegens de maatschappelijke onrust wordt de oplegging van een avondklok en een locatieverbod met elektronische controle ten aanzien van de binnenstad van Leiden geïndiceerd. Ook acht de reclassering een locatiegebod met elektronische controle aangewezen, waarbij de verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig moet zijn op zijn verblijfadres. De reclassering heeft voorts geadviseerd om de verdachte andere voorwaarden betreffende het gedrag op te leggen, te weten dat de verdachte ervoor zorgt dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaar en zijn begeleider, dat de verdachte meewerkt aan het zedenconvenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving, de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en toestemming verleent referenten te raadplegen en openheid geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Bij deze voorwaarden wordt een proeftijd van vijf jaar geadviseerd. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan de voorwaarden.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid?
De rechtbank kan op basis van de genoemde Pro Justitia rapporten niet vaststellen dat bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die invloed heeft gehad op het plegen van de ten laste gelegde feiten. De gedragsonderzoeker beschrijft dat een stagnatie van de sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling van de verdachte in de aanloop naar het delictgedrag een rol heeft gespeeld, maar stelt geen persoonlijkheidspathologie vast.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die maakt dat de tenlastegelegde feiten slechts (licht) verminderd aan verdachte zijn toe te rekenen.
Met betrekking tot het recidivegevaar stelt de rechtbank vast dat de taxatie door de gedragsonderzoeker tot een andere uitkomst leidt dan die door de reclassering is uitgevoerd. Wat opvalt is dat de reclassering, anders dan gebruikelijk, bij haar taxatie niet, in combinatie met STATIC-99R, gebruik heeft gemaakt van STABLE, het risicotaxatie-instrument dat zich richt op de dynamische risicofactoren van plegers van zedendelicten. Evenals de reclassering komt de gedragsonderzoeker op basis van de toepassing van STATIC-99R uit op een recidiverisico van matig tot hoog. Aanvullende toepassing van STABLE leidt tot de gecombineerde score matig-laag. Nu de reclassering niet heeft verantwoord waarom zij in dit geval niet tevens STABLE heeft toegepast, is de rechtbank van oordeel dat op het punt van het recidiverisico van de gedragsonderzoeker moet worden uitgegaan, dus van een recidiverisico van matig tot laag.
Jeugd- of volwassenstrafrecht?
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de reclassering van 5 november 2020 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat aan de conclusie met betrekking tot de toepassing van het volwassenstrafrecht een inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing ten grondslag ligt. De rechtbank kan zich met de conclusie en het advies verenigen en neemt deze over. Tegenover de factoren die pleiten voor toepassing van volwassenstrafrecht acht de rechtbank de gestagneerde socio-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling die de gedragsonderzoeker bij de verdachte heeft gesignaleerd onvoldoende zwaarwegend om tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan.
De ernst van de feiten maakt dat de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt. Als uitgangpunt voor de hoogte van de straf kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Deze zijn tot uitdrukking gebracht in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en hieruit volgt dat verkrachting in beginsel wordt bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte uiterst berekenend te werk is gegaan. Hij heeft slachtoffers uitgekozen die diep in de nacht alleen op straat liepen en zichtbaar onder invloed waren van alcohol, wat hen bijzonder kwetsbaar maakte. Met deze feiten heeft de verdachte grote onrust en gevoelens van angst in Leiden veroorzaakt, in het bijzonder onder vrouwelijke studenten, die zich door het nieuws over nachtelijke verkrachtingen en aanrandingen onveilig voelden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend. Hiervan zal, zoals gevorderd, één jaar voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van vijf jaren en met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Wat betreft de behandeling is te denken aan psycho-educatie, gericht op seksualiteit, en aan therapie voor seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals de gedragsonderzoeker heeft gerapporteerd.
De rechtbank acht met de officier van justitie een contactverbod met de slachtoffers noodzakelijk om de kans dat zij met de verdachte worden geconfronteerd te minimaliseren.
De rechtbank zal dit verbod opleggen in de vorm van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en wel voor de duur van vijf jaar. Voor elke keer dat de verdachte het op te leggen verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één maand worden toegepast.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, Nu de verdachte zich in korte tijd herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een zedendelict, moet er naar haar oordeel ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, respectievelijk een strafbaar feit pleegt.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 10.700,- aan materiële schade in verband met zes maanden studievertraging en
€ 7.000,- aan immateriële schade. De raadsman van de benadeelde partij, mr. A.F. van Gent, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.