Op 19 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag, en subsidiair medeplichtigheid aan een poging tot moord dan wel doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze ernstige beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte raad en het medeplegen van de poging tot moord. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet zelf een vuurwapen had gebruikt en dat er geen bewijs was dat hij opzettelijk had bijgedragen aan de poging tot moord.
Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging en poging tot afpersing in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de aangever had opgezocht in een kapperszaak en daar geweld had gebruikt met als doel de aangever te dwingen tot het betalen van een geldbedrag. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en camerabeelden die de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandeling bevestigden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.
Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden als gevolg van de geweldshandeling. De rechtbank kende een bedrag van € 2113,17 toe, bestaande uit materiële en immateriële schade, en legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.