ECLI:NL:RBDHA:2020:11786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB 20/6968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening voor verblijfsvergunning bij partner op basis van medische omstandigheden en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een Braziliaanse verzoekster die een verblijfsvergunning wilde aanvragen om bij haar partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verzoekster niet voldeed aan het mvv-vereiste. Verzoekster had bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om haar tijdelijk verblijf in Nederland toe te staan totdat er op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel verzoekster als haar gemachtigde aanwezig waren. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van beschermenswaardig familieleven, en dat de belangenafweging door de staatssecretaris niet onterecht in het nadeel van verzoekster was uitgevallen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste, ondanks haar medische omstandigheden en de impact van de coronamaatregelen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekster haar betoog niet voldoende had onderbouwd en dat er geen aanleiding was om de medische situatie van verzoekster verder te onderzoeken. De afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook gehandhaafd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6968
[V-nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedag] november 1963, van Braziliaanse nationaliteit, verzoekster
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zij in Nederland mag blijven en werken totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 5 november 2020.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was haar partner [naam 1] , referent in deze procedure, op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Verzoekster is afkomstig uit Brazilië. Zij stelt dat zij in november 2017 naar Nederland is gekomen en dat zij in augustus 2018 referent heeft ontmoet. Zij heeft met hem een relatie gekregen. Op 19 februari 2020 heeft zij de aanvraag voor een verblijfsvergunning om bij hem te kunnen verblijven ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft verzoekster niet van het mvv-vereiste vrijgesteld vanwege haar gezondheidssituatie, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder medische behandeling staat. Ook heeft verweerder haar niet op grond van artikel 8 van het EVRM [1] van het mvv-vereiste vrijgesteld, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij ongehuwd is en daarmee niet dat zij een duurzame en exclusieve relatie met referent heeft. Desondanks heeft verweerder in het bestreden besluit een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt en daarin geconcludeerd dat deze niet in het voordeel van verzoekster uitvalt, omdat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Brazilië uit te oefenen. Ook heeft verweerder geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidclausule.
3. Verzoekster voert aan dat zij familieleven heeft met referent, alsmede met zijn meerderjarige kinderen en minderjarige kleinkinderen. Ze kunnen niet zonder verzoekster, ook niet voor een paar maanden. Daarnaast ondersteunt verzoekster referent bij de mantelzorg voor zijn bejaarde moeder. Referent werkt in Nederland als schilder. Hij spreekt geen Portugees en zal niet kunnen overleven in Brazilië. Daarnaast is het vanwege het coronavirus gevaarlijk om nu naar Brazilië te reizen en daar een inburgeringsexamen te doen. Er is sprake van bewijsnood, omdat verzoekster vanwege de coronacrisis nu geen ongehuwdverklaring kan verkrijgen. Uit de brief van een psycholoog blijkt dat verzoekster met PTSS is gediagnosticeerd vanwege de moord op haar broer in Brazilië in 2015 en dat het daarom voor haar niet verantwoord is om naar Brazilië te reizen. Verzoekster heeft haar best gedaan om Nederlands te leren en zelfstandig in te burgeren.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen verzoekster en de kinderen en kleinkinderen van referent. Aangenomen dat wel sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen verzoekster en referent zelf, heeft verweerder niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van verzoekster laten uitvallen. Verweerder mocht in deze belangenafweging een zwaar gewicht toekennen aan de omstandigheid dat verzoekster vrijwel haar hele leven in Brazilië heeft gewoond en dat zij de relatie met referent is aangegaan en heeft verdiept in een periode waarin zij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Verweerder hoefde verzoekster daarom niet op grond van artikel 8 van het EVRM vrij te stellen van het mvv-vereiste.
5. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de brief van de psycholoog [naam 2] van 10 september 2020 onvoldoende aanleiding vormt om de medische situatie van verzoekster voor advies voor te leggen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit die brief blijkt niet wat de medische onderbouwing is van de conclusie dat de kans bestaat dat verzoekster een geestelijke instorting krijgt in het vliegtuig naar Brazilië.
6. Ook de op de zitting gedane stelling, dat het vanwege de maatregelen rondom het coronavirus al sinds maart 2020 niet mogelijk is om inburgeringsexamen te doen in Brazilië of aldaar een mvv aan te vragen, leidt niet tot een ander oordeel. De reden daarvoor is dat verzoekster haar betoog eerst op de zitting naar voren heeft gebracht en niet heeft onderbouwd.
7. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder bij de huidige stand van zaken geen aanleiding te zien om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Het bezwaar van verzoekster heeft dus vooralsnog geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. F.P. van Straelen mr. A.K. Mireku
griffier
voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.