In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een meerderjarig kind van Marokkaanse nationaliteit, dat bij zijn Nederlandse vader wil verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, met als reden dat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker sinds 2013 weer contact heeft met zijn vader, die hem in 2015 naar Marokkaans recht heeft erkend. Verzoeker is in 2019 naar Nederland gekomen en heeft in 2020 een verblijfsvergunning aangevraagd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid. Verzoeker heeft bewijsstukken overgelegd die aantonen dat zijn vader financieel voor hem zorgt en dat er een hechte persoonlijke relatie bestaat.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het verzoeker verboden wordt om uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,- en moet het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.