ECLI:NL:RBDHA:2020:11784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB 20/7429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM voor meerderjarig kind dat bij Nederlandse vader wil verblijven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een meerderjarig kind van Marokkaanse nationaliteit, dat bij zijn Nederlandse vader wil verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, met als reden dat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker sinds 2013 weer contact heeft met zijn vader, die hem in 2015 naar Marokkaans recht heeft erkend. Verzoeker is in 2019 naar Nederland gekomen en heeft in 2020 een verblijfsvergunning aangevraagd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid. Verzoeker heeft bewijsstukken overgelegd die aantonen dat zijn vader financieel voor hem zorgt en dat er een hechte persoonlijke relatie bestaat.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het verzoeker verboden wordt om uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,- en moet het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7429
[V-nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] maart 1999, van Marokkaanse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. E.A. Besselsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinsleven uit te oefenen op grond van artikel 8 van het EVRM [1] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 5 november 2020.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was zijn vader [naam] , referent in deze procedure, op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffiegeld van € 187,- aan verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

1. Verzoeker is geboren in Haarlem in 1999. Zijn moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit en zijn vader, referent in deze procedure, heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn vader heeft hem destijds niet erkend, waardoor verzoeker alleen de Marokkaanse nationaliteit heeft gekregen. Verzoekers moeder heeft hem, voordat hij één jaar oud was, meegenomen naar Marokko en het contact met zijn vader verbroken. Verzoeker betoogt dat hij sinds 2013 weer contact met zijn vader heeft. In 2015 heeft zijn vader hem naar Marokkaans recht erkend. In 2018 is zijn vader op de Nederlandse geboorteakte van verzoeker bijgeschreven. Verzoeker heeft geprobeerd om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, maar dat is tot op heden niet gelukt.
2. Verzoeker is op 7 november 2019 naar Nederland gekomen. Op 3 februari 2020 heeft hij een verblijfsvergunning aangevraagd om bij zijn vader in Nederland te kunnen verblijven.
3. Verweerder heeft verzoekers aanvraag in het bestreden besluit afgewezen, omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft verzoeker geen vrijstelling van het mvv-vereiste gegeven, omdat zijn uitzetting volgens verweerder niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder merkt verzoeker niet aan als jongvolwassene, omdat verzoeker als minderjarige nooit deel heeft uitgemaakt van het gezin van zijn vader. Hij is pas op 20-jarige leeftijd naar Nederland gekomen. Ook vindt verweerder dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen hem en zijn vader. Ten slotte heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
4. Verzoeker heeft dit gemotiveerd bestreden.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en in het verweerschrift onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid zoals neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verzoeker heeft verschillende bewijsstukken zoals paspoortstempels, vliegtickets, bankoverschrijvingen en verklaringen overgelegd, waarmee hij een begin van bewijs heeft geleverd dat zijn vader al gedurende meerdere jaren (financieel) voor hem zorgt, hem regelmatig heeft opgezocht in Marokko en er hechte persoonlijke betrekkingen tussen hem en zijn vader bestaan. Daarnaast is niet in geschil dat verzoeker sinds zijn komst naar Nederland in november 2019 in gezinsverband met zijn vader samenwoont. Er kan daarom niet gezegd worden dat het bezwaar van verzoeker bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen heeft. Als verweerder onder deze omstandigheden toch nog twijfel heeft over de vraag of verzoeker met zijn vader in gezinsverband samenleeft dan wel samen heeft geleefd, ligt het op de weg van verweerder om verzoeker en/of zijn vader in de bezwaarprocedure te horen.
6. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Ook dient verweerder het betaalde griffierecht aan verzoeker te vergoeden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. F.P. van Straelen mr. A.K. Mireku
griffier
voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.