In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel 'familie en gezin'. Deze aanvraag werd op 3 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
Tijdens de zitting op 5 november 2020 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. V.M. Oliana, en zijn echtgenote was ook aanwezig. De gemachtigde van verweerder, mr. H. Chamkh, verklaarde dat verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft na sluiting van het onderzoek onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij het verweerder werd verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,- en moest het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.