ECLI:NL:RBDHA:2020:1178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en herziene verliesbeschikkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. van Dam, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2015, die was opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres ook had moeten aanmerken als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen van de jaren 2012 en 2013. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om het bezwaarschrift in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres, die op € 1.311 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/4103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ., wonende te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2019 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Op 19 oktober 2013 is aan eiseres een aanslag Vpb voor het jaar 2012 opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil en is een verlies vastgesteld van € 186.289. Voor het jaar 2015 is door carry forward van verlies € 8.131 verrekend met de belastbare winst van € 14.472 en is het belastbaar bedrag vastgesteld op € 6.341.
2. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek is met dagtekening 16 december 2017 een navorderingsaanslag Vpb voor het jaar 2012 opgelegd waarbij het vastgestelde verlies met € 4.132 is herzien naar € 182.157 (herziene verliesbeschikking 2012). Met dagtekening 6 januari 2018 is een navorderingsaanslag Vpb voor het jaar 2013 opgelegd. Daarbij is de belastbare winst met € 4.123 verhoogd naar € 17.723 en is het belastbare bedrag vastgesteld op nihil. Er is € 4.123 verlies verrekend zodat geen verrekenbare verliezen resteren (herziene verliesbeschikking 2013). Met dagtekening 23 december 2017 is de onderhavige navorderingsaanslag Vpb over 2015 opgelegd, waarbij de verliesverrekening is teruggenomen en het belastbaar bedrag is vastgesteld op € 14.472.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag 2015 bij brief van 8 januari 2018, ontvangen door verweerder op 10 januari 2018. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Geschil4. In geschil is of het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2015 mede moet worden opgevat als gericht tegen de herziene verliesbeschikking 2012. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar mede opgevat moeten worden als gericht tegen de herziene verliesbeschikking 2013.

5. Eiseres stelt dat zij de herziene verliesbeschikkingen niet heeft ontvangen en dat het bezwaar tevens had moeten worden opgevat als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen.
6. Verweerder stelt dat eiseres in haar bezwaarschrift niet is opgekomen tegen de herziene verliesbeschikkingen, maar enkel tegen de navorderingsaanslag 2015. Nu eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de herziene verliesbeschikkingen staan de herziene verliesbeschikkingen volgens verweerder onherroepelijk vast en is de navorderingsaanslag 2015 terecht opgelegd.
Beoordeling van het geschil
7. De navorderingsaanslag 2015 is het gevolg van het terugnemen van verliesverrekening door correcties over 2012 en 2013. In de uitspraak op bezwaar noemt verweerder de navorderingsaanslagen over 2012 en 2013 en verklaart hij het bezwaar kennelijk ongegrond omdat eiseres bezwaar had moeten maken tegen de navorderingsaanslag en de daarin opgenomen herziene verliesbeschikking Vpb 2012. Het was verweerder dus kennelijk duidelijk dat eiseres beoogde op te komen tegen de herziene verliesbeschikking(en). Dit volgt ook uit het verweerschrift, waarin staat dat in de motivering van het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag Vpb 2015 slechts wordt geageerd tegen correcties die voortvloeien uit het strafrechtelijk financieel onderzoek met betrekking tot de jaren 2012 en 2013. Als het bezwaarschrift van 8 januari 2018 uitdrukkelijk zou zijn gericht tegen de herziene verliesbeschikkingen van 16 december 2017 en 6 januari 2018 was het tijdig ingediend en ontvankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder onder deze omstandigheden het bezwaar van eiseres mede moeten aanmerken als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen (vgl. Hof Den Bosch 24 november 2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:AV3667, V-N 2004/57.5). De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen in samenhang met de herziene verliesbeschikkingen.
8. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en behoeft daarom geen behandeling.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € € 1.311 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag Vpb voor het jaar 2015 mede in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de herziene verliesbeschikking 2012 en de herziene verliesbeschikking 2013 en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.311;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.