In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. van Dam, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2015, die was opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres ook had moeten aanmerken als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen van de jaren 2012 en 2013. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om het bezwaarschrift in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres, die op € 1.311 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.