ECLI:NL:RBDHA:2020:11779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19 maatregelen en volksgezondheidsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 19 september 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek, maar deze aanvraag werd op 3 oktober 2019 afgewezen. Het bezwaar dat eiseres indiende tegen deze afwijzing werd op 8 april 2020 door de minister kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de visumaanvraag is gebaseerd op de COVID-19-pandemie, die tijdelijke beperkingen met zich meebracht voor niet-essentiële reizen naar de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat de minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, omdat eiseres een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormde. De rechtbank oordeelt dat de minister niet gehouden was om eiseres te horen over de nieuwe afwijzingsgrond die in de bezwaarfase werd ingeroepen, omdat de situatie rondom COVID-19 een zelfstandige dwingende reden voor afwijzing vormde.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige belangenafweging in het licht van de volksgezondheidsrisico's die de COVID-19-pandemie met zich meebrengt. De rechtbank wijst erop dat de afwijzing van de aanvraag niet betekent dat eiseres nooit in aanmerking zal komen voor een visum, aangezien toekomstige aanvragen op hun eigen merites beoordeeld zullen worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020 middels een videoconferentie. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting was A. Mechida (referente) aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1962.
Op 19 september 2019 heeft eiseres verzocht om de afgifte van een visum kort verblijf voor familiebezoek.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, de relatie tussen eiseres en referente onvoldoende is aangetoond, eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat eiseres niet in aanmerking komt voor een visum, omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid.
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder een nieuwe afwijzingsgrond in bezwaar gebruikt zonder eiseres in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, waardoor er geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming in de bezwaarfase. Verweerder had eiseres kunnen verzoeken om akkoord te gaan met extra verlenging of opschorting van de beslistermijn omdat verweerder op het moment van het bestreden besluit geen visum kon afgeven. In andere zaken heeft verweerder wel de beslistermijn uitgesteld. Hierdoor lijkt het erop dat verweerder misbruik maakt van COVID-19 als reden om het bezwaar van eiseres af te doen. Eiseres heeft de emotionele behoefte om haar zus (referente) in levende lijven te ontmoeten en op deze wijze wordt geen recht gedaan aan haar belangen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
In artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.
In artikel 7:11, tweede lid, van de Awb is bepaald dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
5.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2483) blijkt dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. En dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit daarom een nieuwe weigeringsgrond mogen hanteren en was verweerder niet gehouden om (uitsluitend) op de door eiseres aangevoerde individuele feiten en omstandigheden en andere bezwaargronden te reageren. Het ter zitting door de gemachtigde van eiseres gestelde dat verweerder sommige bezwaren wel inhoudelijk heeft behandeld en beoordeeld, waardoor er sprake is van willekeur, doet daar niet aan af aangezien deze stelling niet nader is onderbouwd. Daarbij heeft verweerder ter zitting hierover verklaard dat er in sommige gevallen wel inhoudelijk op de gronden van bezwaar is ingegaan, maar dat dit gaat om zaken waarin de door de overheid gestelde maatregelen op dat moment nog maar net waren uitgeroepen en het beslisproces nog moest worden afgestemd. Na ingang van de entry ban voor visumzaken is er vervolgens een algemene werkwijze afgestemd en is onderhavige zaak conform die werkwijze beoordeeld. Van willekeurig handelen door verweerder is dan ook niet gebleken. Dat de werkwijze volgens gemachtigde van eiser bij andere soorten aanvragen anders is, maakt niet dat verweerder onderhavige aanvraag onjuist heeft beoordeeld.
5.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode niet van toepassing is, aangezien volgens dat artikel de definitie ‘gevaar voor de volksgezondheid’ inhoudt dat het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen. De gemachtigde van eiseres stelt dat hieraan niet voldaan wordt, aangezien de Nederlandse overheid geen maatregelen heeft genomen die specifiek zien op Nederlanders, maar enkel voor mensen die zich in Nederland bevinden. Daarnaast beroept verweerder zich volgens de gemachtigde van eiseres ten onrechte op de entry ban, aangezien zij uit eigen ervaring weet dat mensen inmiddels Nederland toch kunnen inreizen en potentieel corona kunnen meenemen en verspreiden. Nu verweerder zich enkel beroept op artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode voor het toepassen van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode is er volgens de gemachtigde van eiseres sprake van een motiveringsgebrek.
5.4
Op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten.
Op grond van artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode wordt onder ‘gevaar voor de volksgezondheid’ verstaan elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.
5.5
De rechtbank overweegt dat uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862) volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten, over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen.
Ten tijde van het bestreden besluit vormde het coronavirus een gevaar voor de volksgezondheid en eiseres betwist niet dat het coronavirus kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in bovenstaand artikellid uit de Schengengrenscode. De Nederlandse overheid heeft daarom ter voorkoming van verdere uitbreiding van het coronavirus de grenzen voor burgers van buiten de Europese Unie vanaf 19 maart 2020 gesloten. Naast de entry ban zijn er in Nederland ook beschermende maatregelen getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen, waaronder de sluiting van scholen en horeca, waardoor de rechtbank eiseres dan ook niet volgt in haar stelling. Dat de entry ban inmiddels is opgeheven ten aanzien van een selecte groep landen doet hier eveneens niet aan af. Voor Marokko is de entry ban nog immer van kracht. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiseres behoort tot de uitzonderingscategorieën van reizigers met een essentiële functie of reizigers aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht en om die reden wel toegang tot het grondgebied krijgen. Verweerder was daarom ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze afwijzingsgrond te hanteren zonder te beoordelen of eiseres als individu een specifiek gevaar vormde. Gelet op de aard van het virus, het besmettingsgevaar, de op dat moment geldende maatregelen en de snelle verspreiding van het virus vormde eiseres als reiziger uit het buitenland op dat moment een mogelijke bedreiging van de volksgezondheid, wat voor verweerder dus aanleiding heeft kunnen vormen voor een categoriale weigering van het door eiseres aangevraagde visum. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen vanwege bedreiging van de volksgezondheid.
5.6
Eiseres voert tevens aan dat verweerder de weigeringsgrond ‘gevaar voor de volksgezondheid’ heeft gebruikt om, kort gezegd, haar bezwaarschrift snel te kunnen afhandelen en het er op lijkt dat misbruik wordt gemaakt van deze corona-situatie om het bezwaar af te doen. De gemachtigde van eiseres betoogt ook dat gelet op pagina 4, tweede alinea, van het bestreden besluit verweerder inhoudelijke weigeringsgronden gebruikt om de aanvraag af te wijzen, waardoor een toekomstige aanvraag meteen een afgewezen zal worden.
5.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de weigeringsgrond ‘gevaar voor de volksgezondheid’ uitsluitend heeft gebruikt om het bezwaar snel en eenvoudig af te kunnen handelen. Daarbij is van belang dat verweerder gehouden was om gebruik te maken van deze weigeringsgrond omdat een gevaar voor de volksgezondheid een zelfstandige dwingende weigeringsgrond is. Dat eiseres stelt er belang bij te hebben dat verweerder ook inhoudelijk ingaat op de gronden van haar bezwaarschrift doet daar niet aan af. Zoals hiervoor al is overwogen heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht afgewezen vanwege bedreiging van de volksgezondheid. De rechtbank leest in het bestreden besluit niet dat er naast de afwijzing vanwege bedreiging van de volksgezondheid ook sprake is van inhoudelijke weigeringsgronden. Het bestreden besluit is uitsluitend een definitieve beslissing op grond van artikel 32, lid 1, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Anders dan gesteld, betekent de definitieve beslissing in deze procedure niet dat eiseres nooit in aanmerking zal komen voor een visum aangezien elke toekomstige aanvraag op de eigen merites zal moeten worden beoordeeld.
5.8
Tot slot heeft eiseres betoogd dat verweerder, gelet op de gewijzigde afwijzingsgrond in de bezwaarfase, haar in de gelegenheid had moeten stellen om daarom te reageren en dat ze gehoord had moeten worden. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De rechtbank volgt het ingenomen standpunt van verweerder dat een hoorzitting of een extra schriftelijke ronde niet tot een andersluidend besluit zou hebben geleid. Eiseres vormt een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege een mogelijk besmettingsgevaar met COVID-19 en haar persoonlijke omstandigheden kunnen hieraan niet afdoen. Verweerder heeft tevens geen aanleiding hoeven zien het bezwaar aan te houden totdat de (tijdelijke) reisbeperkingen waren opgeheven, nu ten tijde van het bestreden besluit onduidelijk was hoe lang de reisbeperkingen zouden duren.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om een visum voor kort verblijf terecht heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.