ECLI:NL:RBDHA:2020:11775
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19 maatregelen en volksgezondheidsrisico's
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 25 september 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn zus in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 9 oktober 2020 afgewezen, omdat de minister van Buitenlandse Zaken van mening was dat de doelstellingen en omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond, en dat de eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Bovendien was er een risico dat de eiser niet zou vertrekken voor het verstrijken van het visum.
Het bestreden besluit, dat het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond verklaarde, werd genomen in het kader van de COVID-19-pandemie, die leidde tot tijdelijke beperkingen voor niet-essentiële reizen naar de Europese Unie. De rechtbank overwoog dat de minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van de volksgezondheidsrisico's die de COVID-19-pandemie met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij tot een uitzonderingscategorie van reizigers behoorde die wel toegang tot Nederland zou moeten krijgen.
De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de eiser in de toekomst opnieuw een aanvraag voor een visum kan indienen, die op zijn eigen merites beoordeeld zal worden. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier A.E. Maas, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.