ECLI:NL:RBDHA:2020:11770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
09/157620-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag van vrachtwagenchauffeur

Op 15 maart 2018 vond er op de kruising van de Anna Paulownastraat met de Laan van Meerdervoort in Den Haag een verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, in botsing kwam met een fietser. De fietser, die voorrang had, overleed als gevolg van de aanrijding. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuld had aan het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de aanrijding niet op de juiste locatie had plaatsgevonden en dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen door tijdens het rijden met een mobiele telefoon te bellen en deze op het beeldscherm van de frontcamera te plaatsen, waardoor hij het zicht op de verkeerssituatie beperkte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als beroepschauffeur, extra voorzichtigheid had moeten betrachten, vooral op een drukke kruising. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop en werd hij veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/157620-19
Datum uitspraak: 19 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te ‘s-Hertogenbosch,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.B. Milo naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Anna Paulownastraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: hij, verdacht aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij tijdens het rijden een mobiele telefoon vastgehouden, althans met een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand gebracht, althans (daarbij) (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon verricht en/of (vervolgens)
- de mobiele telefoon heeft geplaatst op het beeldscherm van de frontcamera, waardoor het zicht op verkeer voor en rechts van de vrachtauto werd ontnomen/beperkt, en/of (vervolgens)
- voor het inzetten van de manoeuvre naar rechts zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat de weg naast en/of achter hem vrij was, waardoor hij de bestuurder van een fiets, die zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet, althans niet tijdig heeft opgemerkt en is gaan afslaan zonder de bestuurder van die fiets voor te laten gaan waardoor die fietser ten val is gekomen,
waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Anna Paulownastraat, als volgt heeft gehandeld: hij, verdacht aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij tijdens het rijden een mobiele telefoon vastgehouden, althans met een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand gebracht, althans (daarbij) (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon verricht en/of (vervolgens)
- de mobiele telefoon heeft geplaatst op het beeldscherm van de frontcamera, waardoor het zicht op verkeer voor en rechts van de vrachtauto werd ontnomen/beperkt, en/of (vervolgens)
- voor het inzetten van de manoeuvre naar rechts zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat de weg naast en/of achter hem vrij was, waardoor hij de bestuurder van een fiets, die zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet, althans niet tijdig heeft opgemerkt en is gaan afslaan zonder de bestuurder van die fiets voor te laten gaan waardoor die fietser ten val is gekomen,
waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 15 maart 2018 heeft op de kruising van de Anna Paulownastraat met de Laan van Meerdervoort te Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de door de verdachte bestuurde vrachtauto in botsing is gekomen met een voor hem voorrangsgerechtigde fietser, [slachtoffer] , die als gevolg van de aanrijding is overleden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft aan dit ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), dan wel of door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer werd gehinderd in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte kan worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, in de eerste plaats omdat de aanrijding zoals de tenlastelegging vermeld niet heeft plaatsgevonden op de Anna Paulownastraat, maar op de Laan van Meerdervoort en voorts omdat aan de zijde van verdachte geen sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld. Dat de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en daardoor geen voorrang heeft verleend, was het gevolg van een kortstondig moment van onoplettendheid.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Op 15 maart 2018 reed de verdachte in een vrachtwagen in Den Haag op de Laan van Meerdervoort. De verdachte moest stoppen voor een rood verkeerslicht, voordat hij rechtsaf kon slaan naar de Anna Paulownastraat. [2]
Nu de verdachte ook daadwerkelijk is afgeslagen en uit het dossier blijkt dat hij met (de voorkant van) zijn vrachtwagen op de Anna Paulownastraat tot stilstand kwam, kan de vermelding in de tenlastelegging inhoudend ‘rijdende over de weg, de Anna Paulownastraat’, waar de raadsman kennelijk op doelt, bewezen worden verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer dat daarop betrekking heeft.
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat de verdachte 37 seconden voor het rode verkeerslicht stil heeft gestaan. Het slachtoffer, dat arriveerde als derde fietser, heeft ongeveer 12 seconden rechts van de vrachtwagen gewacht. Uit het spiegelveldenonderzoek volgt dat op het moment dat de verdachte wachtte voor het rode stoplicht, de vier fietsers die ook stonden te wachten zich binnen het wettelijke zichtveld rechts van de vrachtwagen bevonden. Vanaf het opstellen van de eerste fietser tot het opstellen van de laatste (vierde) fietser naast de vrachtwagen zaten 20 seconden. Vervolgens duurde het nog negen seconden voordat de vrachtwagen optrok. De vrachtwagen vertrok ongeveer vier seconden nadat de fietsers zich in beweging hadden gebracht, sloeg af, liet de eerste twee fietsers voor, en kwam in botsing met het slachtoffer. [3]
[getuige] heeft verklaard dat zij ongeveer een meter achter het slachtoffer fietste. Zij zag dat het slachtoffer rechtdoor fietste, terwijl de vrachtwagen rechtsaf sloeg. Vervolgens zag zij dat de vrachtwagen met zijn linker voorzijde tegen de linker achterzijde van de fiets kwam en dat het slachtoffer hierdoor viel en onder de vrachtwagen terecht kwam. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft gezien toen hij de kruising op reed en dat hij hem daarom geen voorrang heeft verleend. [5]
De verdachte heeft de politie, nadat hij op 15 maart 2018 voor de eerste keer was verhoord, op 16 maart 2018 opgebeld omdat hij een aanvullende verklaring wilde afleggen. Hij heeft die dag in een telefonisch verhoor verklaard dat hij ten tijde van het verkeersongeval handsfree aan het bellen was en dat hij zijn telefoon daarbij in het randje van de camerahouder had gelegd. Op die manier kon hij, indien hij werd gebeld, meteen op de groene knop drukken waardoor de telefoon gelijk op luidspreker stond, zo heeft hij verklaard. [6] De politie heeft vastgesteld dat er op de mobiele telefoon van de verdachte inderdaad een spraakoproep heeft plaatsgevonden ten tijde van het verkeersongeval. Daarnaast heeft de politie geconcludeerd dat het, ondanks latere verklaringen van de verdachte, het meest aannemelijk is dat de verdachte de telefoon op het beeldscherm van de frontcamera heeft gelegd. De andere posities die de verdachte later heeft genoemd zijn volgens de politie minder aannemelijk, omdat tijdens het rijden en volgen van bochten de telefoon dan niet op één positie zal blijven liggen. Door het plaatsen van de mobiele telefoon op het beeldscherm van de frontcamera werd nagenoeg het hele beeldscherm afgedekt en daardoor werd niet meer voldaan aan het gestelde onder artikel 148 van de Aanvullende Permanente eisen van de Regeling Voertuigen. Gelet op de sporen aan de vrachtwagen en de waarneming van de politie van de camerabeelden, heeft het slachtoffer zich kort voor en tijdens het verkeersongeval bevonden in het gedeelte van de wettelijke zichtvelden, welke door de verplichte frontspiegel of het camerasysteem moest worden weergegeven. [7]
Als gevolg van de aanrijding is het slachtoffer overleden. [8]
Juridisch kader artikel 6 WVW 1994
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
De mate van schuld
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van roekeloos rijgedrag. Daarvoor is vereist dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Hiervan is niet gebleken.
Wel leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat het ongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 is te wijten. Tot dat oordeel is het volgende redengevend.
De verdachte is een beroepschauffeur die bekend was met het voertuig dat hij op 15 maart 2018 bestuurde. Een vrachtwagen is een zwaar voertuig, dat in geval van een ongeval op zijn minst ernstig letsel kan veroorzaken. Reeds hierom mag extra voorzichtigheid en onverdeelde aandacht voor de verkeerssituatie worden gevraagd van de bestuurder van een vrachtwagen, zeker wanneer daarmee wordt gereden in een drukke stad waar zich (ook) zwakkere verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers bevinden. Voorts was de verdachte ermee bekend dat de kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden een gevaarlijk kruispunt was, waar fietsers die rechtdoor gaan voorrang hebben. De verdachte had zich er onder die omstandigheden extra van moeten vergewissen dat het kruispunt vrij was voordat hij de afslag nam.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het slachtoffer op meerdere momenten had kunnen zien en zich van diens aanwezigheid rekenschap had moeten geven, maar dat de verdachte daarin is tekortgeschoten. De rechtbank stelt vast dat de verdachte het slachtoffer– zowel vóór als tijdens het afslaan op het beeldscherm van de frontcamera, en - al dan niet met gebruikmaking van de hem ter beschikking staande zijspiegels - had kunnen zien. Het slachtoffer heeft zich, samen met andere fietsers, naast het voertuig van de verdachte opgesteld voor het verkeerslicht. Uit camerabeelden blijkt dat de verdachte tijdens het wachten voor het verkeerslicht 12 seconden de tijd heeft gehad om het slachtoffer te zien. De rechtbank acht voorts, gelet op de eerste eigen verklaring van de verdachte en de conclusie van de verbalisanten, bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval handsfree aan het bellen was en dat hij zijn mobiele telefoon op het beeldscherm van de frontcamera heeft gelegd. De rechtbank concludeert dat als het zicht op die frontcamera niet belemmerd was geweest de verdachte het slachtoffer vlak voor het ongeval op de frontcamera had kunnen zien. De rechtbank acht voorts bewezen dat de verdachte tijdens het rijden een (handsfree) telefoongesprek heeft gevoerd.
Uit deze omstandigheden, te weten dat de verdachte als beroepschauffeur aan het telefoneren was in de wetenschap dat het om een gevaarlijke kruising ging, dat hij zich onvoldoende heeft vergewist van de zich naast hem opstellende fietsers die een voor de verdachte bekende drukke kruising wilden oversteken en dat door de plaatsing van de telefoon van de verdachte het beeldscherm van de frontcamera was afgedekt, waardoor verdachte (ook) niet heeft kunnen ingrijpen op het moment dat het slachtoffer zich vlakbij het voertuig van de verdachte bevond, concludeert de rechtbank dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het verkeersgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waardoor het slachtoffer is overleden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 maart 2018 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Anna Paulownastraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
dathij, verdacht
ealdaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij tijdens het rijden met een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand gebracht, en vervolgens
- de mobiele telefoon heeft geplaatst op het beeldscherm van de frontcamera, waardoor het zicht op verkeer voor en rechts van de vrachtauto werd ontnomen/beperkt, en vervolgens
- voor het inzetten van de manoeuvre naar rechts zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat de weg naast en achter hem vrij was, waardoor hij de bestuurder van een fiets, die zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet heeft opgemerkt en is gaan afslaan zonder de bestuurder van die fiets voor te laten gaan waardoor die fietser ten val is gekomen, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte een blanco strafblad heeft, voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs en dat sprake is van schending van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. De verdachte heeft op een kruising een fietser die voorrang had niet voorgelaten, toen hij met zijn vrachtwagen rechts afsloeg. Dit terwijl die fietser voor hem wel zichtbaar was geweest, indien de verdachte zijn telefoon niet op het beeldscherm van de frontcamera had gelegd. De verdachte is vervolgens in botsing gekomen met de fietser, die daardoor is overleden. Daardoor is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht en zullen zij moeten leven met het verlies van hun dierbare.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij als beroepschauffeur de geldende verkeersvoorschriften onvoldoende in acht heeft genomen en hij onvoldoende oplettend is geweest toen hij met zijn vrachtwagen rechts afsloeg. Anderzijds moet niet uit het oog worden verloren dat ook de verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag niet heeft gewild en dat het verkeersongeval ook op hem grote impact heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Justitiële Documentatie van de verdachte van 28 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Anders dan de officier van justitie merkt de rechtbank de mate van schuld niet aan als ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’, maar als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’. Dit leidt tot een van de eis afwijkende straftoemeting. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en waarbij het slachtoffer is overleden, wordt als uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar genoemd.
De rechtbank ziet aanleiding om een lagere straf op te leggen dan neergelegd in de LOVS oriëntatiepunten, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat het eerste politieverhoor van de verdachte op 15 maart 2018 in deze zaak kan worden aangemerkt als het moment waarop de redelijke termijn is aangevangen, omdat de verdachte daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt in gevallen als het onderhavige dat de redelijke termijn in eerste aanleg binnen twee jaar dient te zijn afgerond met een eindvonnis. Gelet daarop is de redelijke termijn op het moment van het wijzen van dit vonnis met 8 maanden overschreden. Dit tijdsverloop is niet aan de verdediging toe te rekenen, terwijl het ook niet kan worden gerechtvaardigd door bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank zal daarom een deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen, te weten vier (4) maanden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1995.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot 4 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. M. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2020.
Mr. M. Peters is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018068333, van de politie eenheid Den Haag, Dienst regionale operationele samenwerking, Afdeling infrastructuur, Team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd blz. 001 t/m 176).
2.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, blz. 77.
3.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, blz. 80 - 81.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , blz. 60 - 61.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 25.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 29.
7.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, blz. 82 – 83.
8.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, blz. 79.