ECLI:NL:RBDHA:2020:11747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Defensie, waarbij zijn bezwaarschrift van 18 juni 2020 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 19 november 2020 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. De staatssecretaris had eerder, op 31 maart 2020, de aanspraak van eiser op een tegemoetkoming afgewezen. Eiser diende zijn bezwaarschrift te indienen binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit, wat betekende dat de termijn eindigde op 12 mei 2020. Eiser heeft zijn bezwaarschrift echter pas op 11 mei 2020 ter post aangeboden, en dit werd pas op 18 mei 2020 door de staatssecretaris ontvangen, waardoor het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De rechtbank overwoog dat de termijnoverschrijding niet kon worden toegerekend aan de staatssecretaris, omdat eiser niet had aangetoond dat hij zijn bezwaarschrift tijdig had verzonden. Eiser had gebruik gemaakt van de interne post van het Ministerie van Defensie, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet als een rechtsgeldige verzending kon worden beschouwd. De rechtbank volgde het betoog van de staatssecretaris dat de termijnoverschrijding eiser zelf was toe te rekenen, en dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die een niet-ontvankelijkverklaring zou uitsluiten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift door de staatssecretaris bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: LTZ 2 OC mr. D. Spoelstra).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder tot niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift van 18 juni 2020 (bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 12 november 2020. Daaraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 31 maart 2020 heeft verweerder de aanspraak van eiser op een tegemoetkoming ingevolge de tijdelijke voorziening zoals bedoeld in de nota extra kosten buitenland (BS2018024378) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.
2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
4. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
5. Vast staat dat de dagtekening van de beslissing 31 maart 2020 is, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 12 mei 2020.
6. Het op 11 mei 2020 gedagtekende bezwaarschrift is op 18 mei 2020 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend.
7. Eiser heeft als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat in de beslissing van
31 maart 2020 staat vermeld dat dat binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit bezwaar kan worden gemaakt. Er staat niet na dagtekening van de brief. De datum van ontvangst van de beslissing was het moment wanneer het besluit bekend is gemaakt.
Voorts is het bezwaarschrift binnen een week na afloop van de termijn ontvangen.
Eiser verbaast zich over de tijd die is verstreken tussen het versturen van het bezwaarschrift op 11 mei 2020 via de interne Defensiepost tot de ontvangst hiervan op
18 mei 2020.
8. Verweerder heeft voor wat betreft het gebruik van de Militaire Post Organisatie (MPO) voor het verzenden van bezwaarschriften het volgende aangegeven:
“De MPO heeft als doel ‘hetcollecteren, sorteren, frankeren, en overslaan van alle dienstpost van het Ministerie van Defensie’. Als dienststukken worden gezien, ‘documenten die de openbare dienst betreffen en die afkomstig zijn van de minister of door deze gemandateerde ambtenaren en instellingen, alsmede documenten die ambtshalve worden ontvangen en verwerkt’. Voorgaande blijkt uit de ‘Technische aanwijzing postverzorging’. Het aanwenden van rechtsmiddelen, in casu het indienen van een bezwaarschrift, is een privé aangelegenheid. Gelet daarop en op de omschrijving van dienststukken zoals hierboven beschreven, is een
bezwaarschrift geen dienststuk. Derhalve is het aanwenden van de interne post daar niet voor bedoeld. Eiser heeft dit wel gedaan, hetgeen dan ook binnen eiser zijn risicosfeer valt. Ten overvloede kan daarbij vermeld worden dat, ook voor dienststukken, het gebruik van de interne (Defensie)post niet vereist is. Navraag op 22 oktober 2020 bij de MPO heeft uitgewezen dat gedurende COVID-19 de postbezorging niet dusdanig verstoord is geweest, dat een poststuk pas 7 dagen na aanbieding zou worden bezorgd. Afhankelijk van het tijdstip van bezorging door eiser bij de MPO, was de eventuele maximale vertraging hooguit 24 uur. De MPO schetst dat indien eiser, zoals hij stelt te hebben gedaan, op 11 mei 2020 zijn bezwaarschrift bij de MPO heeft aangeboden, dit uiterlijk op donderdag 14 mei 2020 zou zijn bezorgd. Ik zie geen aanleiding te twijfelen aan deze informatie van de MPO. Daarnaast is het zo dat niet kan worden vastgesteld wanneer eiser het bezwaarschrift bij de MPO heeft aangeboden en dat daarmee ook niet vast te stellen is of en, zo ja, hoeveel vertraging de bezorging door de MPO heeft gehad.”
9. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking. In dit geval geldt dat verzending aan het adres van eiser als rechtsgeldige bekendmaking van de beschikking moet worden beschouwd. De bezwaartermijn is aangevangen op het moment dat het besluit is toegezonden, derhalve
31 maart 2020.
10.
Met betrekking tot het beroep van eiser op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb waarin is opgenomen dat een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, wordt overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd. Immers, het bezwaarschrift is via de interne Defensiepost verstuurd en bevat geen poststempel waaruit blijkt wanneer het geschrift aan het posttransportbedrijf is aangeboden. De rechtbank volgt het betoog van verweerder dat niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding eiser niet is toe te rekenen. Desgevraagd heeft eiser verklaard niet bekend te zijn geweest met de mogelijkheid om voorlopig bezwaar te maken ter veiligstelling van het verstrijken van de termijn. Hij heeft opgemerkt dat de Belastingdienst, anders dan verweerder in zijn correspondentie aangeeft wat de laatste dag voor het maken van bezwaar is. Met het verzenden van zijn bezwaar heeft eiser gewacht tot de laatste dag omdat hij de inhoud van het bezwaarschrift wilde afstemmen met collega’s die ook bezwaar tegen een vergelijkbare afwijzing van verweerder wilden maken.
De rechtbank overweegt dat dit echter niet maakt dat er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
11. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: