Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 16 september 2020 ingekomen verzoek van:
[Y] ,
[X] ,
Procedure
- het verweerschrift;
- de brief van de zijde van de vader, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2020;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2020 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in het Verenigd Koninkrijk, had verzocht om de teruggeleiding van zijn minderjarige kind naar het VK, nadat de moeder zonder toestemming met het kind naar Nederland was verhuisd. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet had aangetoond dat het gezag niet daadwerkelijk door de vader werd uitgeoefend en dat er geen toestemming was gegeven voor de overbrenging van het kind. De rechtbank verwierp de stellingen van de moeder over eerwraak en huiselijk geweld, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de overbrenging van het kind naar Nederland ongeoorloofd was en gelastte de onmiddellijke terugkeer van het kind naar het VK, met een deadline van 4 december 2020. Tevens werd de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader, die in verband met de ontvoering en teruggeleiding waren gemaakt. De beschikking benadrukt het belang van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, dat de onmiddellijke terugkeer van kinderen beoogt die ongeoorloofd zijn overgebracht naar een andere staat.