ECLI:NL:RBDHA:2020:11729
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De eiser, die sinds 12 mei 2014 een bijstandsuitkering ontving, had zijn recht op bijstand zien intrekken per 29 mei 2019. Dit gebeurde na de sluiting van zijn woning op last van de burgemeester van Delft. De reden voor de intrekking was dat de eiser zijn wijziging in woonsituatie niet had gemeld aan de verweerder, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). De eiser had niet gemeld dat hij feitelijk niet meer woonachtig was op het uitkeringsadres en had ook geen informatie verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat de eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de sluiting van zijn woning invloed had op zijn recht op bijstand.
Tijdens de zitting, die via een telefonische beeldverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, was de eiser niet verschenen, noch de verweerder. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat de eiser zijn verplichtingen niet was nagekomen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.