ECLI:NL:RBDHA:2020:11665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
20_6980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake registratie in het paspoortregister

Op 17 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die sinds 4 maart 2020 in het Register paspoortsignaleringen staat, een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op de afwijzing van haar verzoek tot overeenstemming door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, welke afwijzing op 6 oktober 2020 was gecommuniceerd. Verzoekster stelde dat de afwijzing een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er sprake was van spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:81 van de Awb, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is. Echter, de rechter volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de afwijzing geen besluit was zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De rechter stelde vast dat de registratie in het paspoortregister geen rechtsgevolg met zich meebracht en dat de burgemeester van Den Haag verantwoordelijk was voor de beslissing op de aanvraag om een nieuw paspoort.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk was, omdat het geen kans van slagen had. Bovendien was er geen spoedeisend belang, aangezien verzoekster een vakantie had geboekt zonder vooraf contact op te nemen met de staatssecretaris. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6980
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.K. Tuithof),
tegen

de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster staat sinds 4 maart 2020 vermeld in het Register paspoortsignaleringen.
Bij e-mails van 2 oktober 2020 heeft verzoekster bij verweerder een verzoek tot overeenstemming als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van de Paspoortwet ingediend.
Bij brief van 6 oktober 2020 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Verzoekster heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Verweerder heeft desgevraagd zijn standpunt naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening naar voren gebracht. Daarin wijst verweerder er onder meer op dat de brief van 6 oktober 2020 geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb is.
3 Verzoekster heeft in een reactie op het standpunt van verweerder onder meer aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aan verzoekster is telefonisch medegedeeld dat zij bezwaar kan maken bij de gemeente die het besluit tot weigering van het paspoort heeft genomen.
4 In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling is sprake indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of wanneer het bestaan van rechten, verplichtingen of bevoegdheden bindend wordt vastgesteld.
Op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van de Awb kan alleen bezwaar (en beroep) worden gemaakt tegen een besluit.
5 De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat geen sprake is van een voor bezwaar vatbaar besluit. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de vermelding in het register door verweerder niet is gericht op enig rechtsgevolg (zie uitspraak van 6 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6472). Daarom gaat datzelfde op voor de mededeling van verweerder dat een verzoek tot overeenstemming is afgewezen. Zoals door verweerder reeds in de brief van 6 oktober 2020 aangegeven neemt in het geval van verzoekster de burgemeester van Den Haag het besluit op de aanvraag om een nieuw paspoort.
6 Uit de Awb vloeit voort dat als bezwaar is gemaakt tegen een beslissing die geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhoudt, het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het bezwaar heeft dan ook geen redelijke kans van slagen.
7 Daar komt bij dat de door verzoekster gestelde belangen niet maken dat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Verzoekster heeft een vakantie geboekt zonder daarover vooraf contact op te nemen met verweerder. Daarmee heeft verzoekster zichzelf in de positie gebracht dat zij een reis geboekt heeft zonder in het bezit te zijn van een paspoort. Er is dus geen spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen.
8 De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.
Is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.