ECLI:NL:RBDHA:2020:11633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
09/210890-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift tegen benoeming deskundige in strafzaak

Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de verdachte, die wordt verdacht van ontuchtige handelingen bij drie minderjarigen, bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de rechter-commissaris om een andere deskundige te benoemen dan de door de verdediging voorgestelde prof. dr. P.J. van Koppen. De verdediging had verzocht om de benoeming van dr. R. Horselenberg, maar na verzet van de officier van justitie werd prof. dr. P.J. van Koppen voorgesteld. De rechter-commissaris benoemde uiteindelijk F.H. Poletiek als deskundige, omdat de objectiviteit van de voorgedragen deskundige niet gewaarborgd was. De verdediging heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat de kennis en kunde van prof. Van Koppen buiten twijfel staan en dat de beslissing van de rechter-commissaris niet voldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 10 november 2020 behandeld, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouwen wel. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris terecht had geoordeeld dat de objectiviteit van de voorgedragen deskundige niet gewaarborgd was, gezien de onduidelijkheid over de inhoud van het contact tussen de verdediging en prof. Van Koppen. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van het onderzoek was om een andere deskundige te benoemen. Het bezwaar van de verdediging werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van de rechter-commissaris.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/210890-20
Raadkamernummer: 20/2827
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer, op het bezwaarschrift ex artikel 182, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1984 [geboorteplaats] ,
[adres] ,
voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. G.J. van Oosten, Vondelstraat 41, 1054 GJ Amsterdam,
hierna ook: de verdachte.

Inleiding

[verdachte] wordt, voor zover hier van belang, verdacht van het plegen van ontuchtige handelingen bij drie minderjarigen. Hij is op 6 november 2020 gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van 17 november 2020 van de meervoudige strafkamer voor de (inhoudelijke) behandeling van zijn zaak.
Namens de verdachte heeft de raadsman aan de rechter-commissaris op 29 september 2020 verzocht dr. R. Horselenberg als deskundige te benoemen teneinde een onderzoek in te stellen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de drie minderjarigen. Nadat de officier van justitie zich tegen inwilliging had verzet omdat dr. Horselenberg niet tijdig, vóór de zitting van 17 november 2020, zou kunnen rapporteren, heeft de raadsman op 12 oktober 2020 de rechter-commissaris verzocht prof. dr. P.J. van Koppen als deskundige te benoemen.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 14 oktober 2020 het verzoek in die zin toegewezen dat hij F.H. Poletiek als deskundige heeft benoemd om een onderzoek in te stellen naar de consistentie, de validiteit en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de drie minderjarige.
Bij email van 15 oktober 2020 heeft de raadsman aan de rechter-commissaris bericht dat verdachte (ook) prof. Van Koppen op grond van artikel 230, tweede lid, Sv wenst te laten rapporteren. Hij heeft verzocht het ertoe te leiden dat prof. Van Koppen over al het materiaal kan beschikken. Bij email van 19 oktober 2020 heeft de rechter-commissaris aan de raadsman laten weten dat hij het verzoek om toch prof. Van Koppen als deskundige te benoemen zal afwijzen. De rechter-commissaris heeft daarbij te kennen gegeven dat de raadsman dat al had verzocht, dat hij een andere beslissing had genomen en nu geen aanleiding zag om toch een andere weg in te slaan.
Het bezwaarschrift, dat op 26 oktober 2020 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen, richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging om de benoeming van een specifieke deskundige heeft verzocht. Nu het verzoek afkomstig is van de verdediging, zou dit moeten prevaleren, zeker nu de kennis en kunde van prof. Van Koppen buiten twijfel staan. Daarbij meent de raadsman dat de motivering die de rechter-commissaris heeft gegeven de beslissing niet kan dragen.
Subsidiair heeft de verdediging aan de rechter-commissaris verzocht prof. Van Koppen te laten rapporteren op basis van artikel 230, tweede lid, Sv. Ook dat verzoek is, zonder motivering, afgewezen.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 10 november 2020 in raadkamer behandeld.
De verdachte is goed opgeroepen, maar niet in raadkamer verschenen. Aanwezig was zijn raadsvrouw, mr. P. Metgod, die hem samen met mr. Van Oosten bijstaat.
Tevens is de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn gehoord.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verdediging prof. Van Koppen heeft verzocht toch te rapporteren. Daarvoor heeft hij de beschikking gekregen over de audiovisuele registraties van de verhoren, die het openbaar ministerie daarvoor heeft afgestaan. De bezwaren tegen de beslissingen van de rechter-commissaris worden gehandhaafd. De verdachte heeft er een financieel belang bij dat prof. Van Koppen alsnog in opdracht van de rechter-commissaris rapporteert. In dat geval worden de kosten van het deskundigenonderzoek van rijkswege vergoed.

Het standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond is. Bij de beoordeling van het verzoek van de verdediging een deskundige te benoemen moet worden getoetst aan het criterium “het belang van het onderzoek”. De beslissing van de rechter-commissaris was juist. Nu de verdediging en het openbaar ministerie niet op één lijn zaten wat betreft de te benoemen deskundige, was het niet in het belang van het onderzoek de door de verdediging voorgedragen deskundige te benoemen.
Artikel 230, tweede lid, Sv heeft betrekking op de situatie dat de uitslag van het onderzoek ter kennis is gebracht van de verdachte. Die is dan bevoegd een deskundige aan te wijzen die het recht heeft het toegezonden verslag te onderzoeken. Deze situatie doet zich hier niet voor, omdat het rapport van de deskundige Poletiek voor zover bekend nog niet gereed is, aldus het openbaar ministerie.

Het oordeel van de rechtbank

In de beschikking van 14 oktober 2020 van de rechter-commissaris staat vermeld dat de officier van justitie heeft voorgesteld dr. G. Wolters als deskundige te benoemen; zij heeft zich verzet tegen de benoeming van prof. Van Koppen. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij heel transparant is geweest over haar contact met Wolters, in tegenstelling tot de raadsman over zijn contact met Van Koppen, behalve dat zij kennelijk hebben gesproken over de deskundigheid van Wolters, hetgeen in haar optiek geen juiste gang van zaken is. Gelet daarop is een onafhankelijke, door de rechtbank voorgestelde deskundige dan de juiste weg.
De rechter-commissaris heeft vervolgens geoordeeld dat het geïndiceerd is om een deskundige te benoemen. De rechter-commissaris overweegt hierna dat de volgende vraag is welke deskundige benoemd moet worden: de verdediging en de officier van justitie verschillen daarover van mening. Gelet daarop is de rechter-commissaris van oordeel dat de door hem zelf voorgestelde deskundige (Poletiek) dient te worden benoemd. Zij heeft als deskundige op het gevraagde gebied ook een goede reputatie en, zij het minder van belang, declareert, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Van Koppen, op basis van het Besluit tarieven in strafzaken, aldus de rechter-commissaris.
Artikel 227, tweede lid, Sv bepaalt dat de verdachte bij het verzoek om een deskundige te benoemen een of meer personen als deskundige kan aanbevelen. Tenzij het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet, kiest de rechter-commissaris een of meer der deskundigen uit de door de verdachte aanbevolen personen.
Het is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van het onderzoek dat de objectiviteit van de persoon die door de verdediging is voorgedragen tot benoeming als deskundige is gewaarborgd.
Uit de beschikking van de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat geen duidelijkheid bestaat over de inhoud van het contact dat is geweest tussen de verdediging en de door haar beoogd deskundige, prof. Van Koppen. Onduidelijkheid over de teneur van een dergelijk contact en over de daarin gedeelde informatie kan twijfels oproepen over de objectiviteit van de als deskundige voorgedragen persoon. De rechtbank begrijpt dat bij de officier van justitie deze twijfels bestonden en dat de rechter-commissaris mede gelet op haar standpunt aanleiding heeft gezien een derde persoon als deskundige te benoemen.
Nu de verdediging geen helderheid heeft gegeven over de inhoud van haar contact met prof. Van Koppen, was naar het oordeel van de rechtbank zijn objectiviteit als deskundige niet gewaarborgd. De rechter-commissaris heeft daarom in het belang van het onderzoek een ander als deskundige kunnen benoemen.
Het bezwaar tegen de (impliciete) afwijzing van het verzoek tot benoeming van prof. Van Koppen als deskundige is ongegrond.
Artikel 230, tweede lid, Sv bepaalt dat de verdachte aan wie de uitslag van het deskundigenonderzoek is kennis gegeven, bevoegd is een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft het toegezonden verslag te onderzoeken.
Met het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat de situatie van artikel 230, tweede lid, Sv zich niet voordeed, nu de deskundige Poletiek geen deskundigenrapport had uitgebracht.
Het bezwaar tegen de afwijzing van het subsidiaire verzoek kan daarom evenmin slagen.
Met betrekking tot de kosten van het onderzoek door prof. Van Koppen merkt de rechtbank nog op dat de verdediging na het eindigen van de zaak op basis van artikel 529 Sv om een vergoeding daarvan kan verzoeken.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken op 16 november 2020.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.