ECLI:NL:RBDHA:2020:1163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
09/777025-19 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken over diefstal en geweldpleging door minderjarige verdachte

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, diefstal met geweld en woninginbraak. De zaak betreft twee dagvaardingen: 09/777025-19 en 09/817166-19. De verdachte heeft tijdens de zittingen op 30 januari 2020 en eerdere data openheid van zaken gegeven en heeft bekend de meeste feiten te hebben gepleegd, met uitzondering van een poging tot diefstal. De rechtbank heeft de feiten chronologisch behandeld en de verdachte is vrijgesproken van de poging tot diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen van medeleerlingen van een school in Hillegom, waarbij geweld is gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en meerdere keren de toegang tot het schoolgebouw geschonden, ondanks een eerder opgelegd verbod. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers benadrukt, evenals het gebrek aan respect van de verdachte voor de eigendommen van anderen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 195 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens is een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van 12 maanden, gericht op behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de kans op recidive en de noodzaak van een strikte aanpak benadrukt, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn gedragsproblemen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/777025-19; 09/817166-19 (t.t.g.)
Tul 09/818101-18
Datum uitspraak 13 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
[adres] ,
advocaat: mr. J.G.D. Rutten te Hilversum.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 6 juni 2019, 22 augustus 2019, 7 november 2019 en 30 januari 2020.

2.De tenlastelegging

Er zijn twee verschillende dagvaardingen die tegelijkertijd op de zitting zijn behandeld.
Op dagvaarding 1 (09/777025-19) staat vermeld dat de verdachte wordt verdacht van diefstal samen met anderen (feit 1), een diefstal met geweld (feit 2) en een poging tot diefstal (feit 3).
Op dagvaarding 2 (09/817166-19) wordt beschreven dat de verdachte wordt verweten dat hij
zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak samen met anderen (feit 1), lokaal- en erfvredebreuk (feit 2) en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De feiten zijn op de zitting van 30 januari 2020 in chronologische volgorde behandeld, maar in dit vonnis zullen de feiten per dagvaarding worden besproken.
De verdachte heeft ter zitting van 30 januari 2020 openheid van zaken gegeven en heeft bekend alle feiten, behalve feit 3 op dagvaarding 1, te hebben gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 op dagvaarding 1 heeft de verdachte verklaard zich er niets van te kunnen herinneren.
De verdachte wil niet verklaren met wie hij de diefstal van de rugzak en de jas (feit 1 op dagvaarding 1) en de inbraak in de woning (feit 1 op dagvaarding 2) samen heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. N. Bakker heeft geëist dat de verdachte van feit 3 op dagvaarding 1 zal worden vrijgesproken en dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten 1 en 2 op dagvaarding 1 en alle feiten op dagvaarding 2 heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding 2 heeft de officier van justitie meegedeeld dat er in de ten laste gelegde periode eenmaal sprake is geweest van lokaalvredebreuk en tweemaal van erfvredebreuk.
Ten aanzien van het letsel van [verbalisant] , zoals vermeld in feit 3 op dagvaarding 2, heeft de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in navolging van de officier van justitie vrijspraak van feit 3 op dagvaarding 1 bepleit. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman betreffende de bewezenverklaring geen verweer gevoerd, nu de verdachte deze feiten ter zitting heeft bekend.
Ten aanzien van het letsel van [verbalisant] , zoals vermeld in feit 3 op dagvaarding 2, heeft de raadsman zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Nu de verdachte de feiten 1 en 2 op dagvaarding 1 en alle feiten op dagvaarding 2 heeft bekend, er daarna niet anders over heeft verklaard en er voor deze feiten geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank bij deze feiten volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Dagvaarding 1 [1]
Feit 1
Op 11 januari 2019 is tijdens de gymles uit de kleedruimte in het bijgebouw achter het
[college naam] in Hillegom de rugzak (met inhoud) en de jas van [naam 1] gestolen.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
dit feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 30 januari 2020;
- een proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , met bijlage (p. 99-102);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 104-106);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (p. 113-140);
- een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [naam 2]
(p. 152-163).
Feit 2
Op 23 januari 2019 is in Hillegom op de straat voor het [college naam] een bus Pringles van [naam 3] weggenomen. De bus werd uit zijn handen getrokken en toen [naam 3] vroeg of hij de bus terug mocht, werd hij met kracht een paar keer weggeduwd.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
dit feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 30 januari 2020;
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (p. 175-181).
Feit 3
In de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 is te Hillegom geprobeerd geld en/of goederen van [naam 4] weg te nemen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Dagvaarding 2 [2]
Feit 1
Op 4 december 2018 te Hillegom zijn uit de woning van [benadeelde] diverse (luxe) goederen weggenomen.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
dit feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 30 januari 2020;
- een proces-verbaal van aangifte van [naam 5] (namens [benadeelde] ), met
bijlagen (p. 6-15);
- een proces-verbaal van verhoor [getuige] (p. 47-48);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (p. 55-74);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlage (p. 75-79);
Feit 2
In de periode van 11 januari 2019 tot en met 5 februari 2019 is de verdachte diverse malen aanwezig geweest op het schoolplein en/of het schoolgebouw en/of in de gymzaal van het [college naam] in Hillegom, terwijl hem met ingang van 1 november 2016 voor onbepaalde tijd de toegang tot het gebouw en het terrein van de school was ontzegd.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
dit feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 30 januari 2020;
- een proces-verbaal van aangifte van [naam 6] , met bijlagen (p. 303-312);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlage (p. 315/317);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 318-320);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (p. 322-324);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 325).
Feit 3
Op 21 februari 2019 heeft de verdachte zich tijdens zijn aanhouding op zijn woonadres zodanig verzet dat twee aanwezige politieambtenaren letsel aan dat verzet hebben overgehouden.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
dit feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 30 januari 2020;
- een proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , (p. 36-41);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 281-282);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 283-284);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 285-286);
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 456).
De rechtbank merkt op dat zij bewezen acht dat het verzet van de verdachte een gekneusde
linker middelvinger van [naam 7] tot gevolg heeft gehad in plaats van een gekneusde pink zoals in de tenlastelegging staat vermeld.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.4 genoemde bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte de feiten heeft gepleegd. De bewezenverklaring staat in bijlage II.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.
De mate van toerekeningsvatbaarheid
De GZ-psycholoog, mevrouw [naam 12] , heeft de verdachte onderzocht en vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een normoverschrijdende gedragsstoornis en ADHD. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een licht verstandelijke beperking en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis).
De deskundige is, gelet hierop, van mening dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank volgt deze conclusie van de deskundige en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 195 dagen, met aftrek, zijnde de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tevens heeft de officier van justitie geëist dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende maatregel wordt opgelegd voor de duur van 12 maanden, bij niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerken te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, bestaande uit de modules zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de gedragsbeïnvloedende maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een onvoorwaardelijk straf gelijk aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal worden opgelegd, met daarnaast een zo kort mogelijk voorwaardelijk strafdeel, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van een behandeling bij het Palmhuis. Verzocht wordt de avondklok en de elektronische controle niet voort te zetten; deze voorwaarden verhinderen de verdachte zijn grote passie, te weten voetballen, te kunnen uitvoeren.
De raadsman heeft voorts aangegeven dat het principe ‘straf naar mate van schuld’ dient te worden toegepast en dat het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden subsidiair 12 maanden vervangende jeugddetentie niet proportioneel is, temeer nu artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. Bovendien lukt het de verdachte gewoonweg niet zich te houden aan de regels die hem worden opgelegd, ook zal zou hij het wel willen. Dit is reeds meermalen gebleken en niet is te verwachten dat dit nu anders zou zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van goederen van scholieren van het [college naam] te Hillegom, eenmaal uit de kleedkamer van de gymzaal en eenmaal op de straat voor de school, terwijl het voor de verdachte verboden was in het gebouw en op het terrein van de school aanwezig te zijn. De verdachte heeft bij één van de diefstallen ook geweld gebruikt door de chips uit de handen van het nog jonge slachtoffer te trekken en hem met kracht tegen zijn lichaam te duwen toen hij probeerde zijn chips terug te krijgen.
Bij de andere diefstal moest het slachtoffer in zijn gymkleding naar huis omdat onder andere zijn kleding en zijn jas waren gestolen.
De verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Zijn intimiderende gedrag en de gepleegde feiten hebben veel impact gehad op de slachtoffers.
Naast voornoemde diefstallen heeft de verdachte zich ook op andere momenten niet gehouden aan het verbod in het gebouw en op het terrein van de [college naam] te Hillegom aanwezig te zijn en heeft zich daarmee meermalen schuldig gemaakt aan lokaal- en erfvredebreuk.
Samen met anderen heeft de verdachte voorts een woninginbraak gepleegd waarbij zeer waardevolle spullen zijn weggenomen. Uit whatsapp gesprekken volgt dat de verdachte ook bij de planning van de inbraak een grote rol heeft gespeeld, hetgeen professioneel overkomt. Door een woninginbraak wordt ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer waarvoor de verdachte totaal geen oog heeft gehad. Hij heeft enkel heeft gedacht aan hoe hij zichzelf kon verrijken. De rechtbank acht dit alles zeer zorgelijk.
De eigen woning en overigens ook de school en het terrein bij de school zijn bij uitstek plekken waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft daar met zijn handelen inbreuk op gemaakt. Bovendien nemen door dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
Ten slotte heeft de verdachte zich bij zijn aanhouding op zijn woonadres zodanig verzet dat twee aanwezige politieambtenaren letsel aan zijn verzet hebben overgehouden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor het gezag van de politie. Politieambtenaren moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij letsel op te lopen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het de Justitiële Documentatie van 2 januari 2020, in het verleden al diverse malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke- en andere feiten.
De kinderrechter heeft de verdachte op 7 januari 2019 terzake van mishandeling onder meer veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De verdachte liep ook nog in de
proeftijd van een deels voorwaardelijke veroordeling van het Gerechtshof te Den Haag
van 9 november 2017.
De verdachte heeft kennelijk niet van deze veroordelingen geleerd, nu hij zich in de proeftijd van deze veroordelingen opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de nu bewezenverklaarde feiten.
Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, omdat de verdachte een deel van de nu bewezenverklaarde feiten al voor de veroordeling door de kinderrechter van
7 januari 2019 heeft gepleegd.
De rechtbank heeft het rapport gelezen van mevrouw drs. [naam 12] , GZ-psycholoog, van 29 oktober 2019.
In dit rapport leest de rechtbank, in aanvulling op wat reeds is besproken met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid, dat de kans op herhaling verhoogd is.
Een pedagogische benadering van de verdachte is noodzakelijk.
Geadviseerd wordt het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel, met dagbehandeling. Geadviseerd wordt voorts deze behandeling te richten op onder andere
de impuls- en emotieregulatie, leren causaal denken en het versterken van de copingvaardigheden.
Volgens de deskundige is het van belang dat de verdachte een duidelijke en gestructureerde daginvulling heeft. Gezien het lang bestaande gedragspatroon is de verdachte ook sterk afhankelijk van een duidelijk en strak kader waarin intensief toezicht aan hem wordt geboden.
De rechtbank onderschrijft de conclusie ten aanzien van de kans op recidive uit voornoemd rapport en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank heeft tevens de rapportage van de jeugdreclassering betreffende de haalbaarheid van de gedragsbeïnvloedende maatregel van 2 december 2019 en de aanvulling hierop gelezen alsook de rapporten van de Raad van 19 december 2019 en 14 januari 2020.
Ook de Raad is blijkens het meest recente advies van 14 januari 2020 van mening dat een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden het meest passend is voor de verdachte. De kans op recidive wordt als hoog gezien en de verdachte lijkt gebaat bij een strikte en intensieve gedragsmatige aanpak binnen een duidelijk en consequent kader. Binnen een gedragsbeïnvloedende maatregel kan op een overtreding van de voorwaarden direct worden gereageerd en (tijdelijk) detentie worden ingezet. Verwacht wordt dat de verdachte binnen dit kader met een flinke stok achter de deur wel gemotiveerd kan worden.
Daarnaast is de inschatting dat het behandeltraject van de verdachte langer dan een half jaar zal duren. Mede om die reden is de gedragsbeïnvloedende maatregel passend.
De gedragsbeïnvloedende maatregel zou als volgt moeten worden ingevuld:
luisteren naar de jeugdreclassering (ITB Plus variant), het volgen van enige vorm van behandeling, zoals bij het Palmhuis, het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk (bij het Palmhuis en/of School2Care), het zich gedurende drie maanden houden aan een avondklok vanaf 19.00 uur, en dat hij zich ten behoeve hiervan onder elektronisch toezicht zal stellen, met een eventuele verruiming hiervan in overleg met de jeugdreclassering, het zich houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener hem in het kader van de behandeling geeft, waarvan het innemen van medicatie een onderdeel kan zijn en het meewerken aan urinecontroles.
De Raad acht dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel aangewezen.
Naast de gedragsbeïnvloedende maatregel adviseert de Raad de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, inclusief de meldplicht en een avondklok.
Ook ten aanzien van deze voorwaarden acht de Raad de dadelijke uitvoerbaarheid aangewezen.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de officier van justitie de meest recente informatie van de jeugdreclassering van 29 januari 2020 overgelegd.
Hieruit blijkt dat de verdachte zich in de periode van 24 januari 2020 tot en met 29 januari 2020 diverse malen niet aan zijn avondklok, met elektronisch toezicht, heeft gehouden en aldus de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft overtreden.
Op de zitting is namens de Raad het advies tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel gehandhaafd, omdat de verdachte veel extra sturing nodig heeft en de begrenzing door middel van een ‘time-out’ noodzakelijk is. Aangegeven is dat het geadviseerde voorwaardelijke strafdeel is bedoeld als vangnet nadat de gedragsbeïnvloedende maatregel is geëindigd en er nog nazorg nodig is. Mocht de rechtbank de gedragsbeïnvloedende maatregel echter niet passend vinden, is meegedeeld dat de terzake van de gedragsbeïnvloedende maatregel voorgestelde modules ook in het kader van een voorwaardelijk strafdeel kunnen worden opgelegd.
Van de zijde van de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat School2Care helaas gedurende de afgelopen periode niet in gang is gezet, maar dat alle hoop is gevestigd op de dagbehandeling bij het Palmhuis die 4 februari 2020 zal starten. Na een introductieperiode van een paar weken zal de verdachte in een passende groep worden geplaatst.
Bij het Palmhuis kan de verdachte zijn schoolopleiding voortzetten door het aanvragen van examens voor de vakken die hij in detentie heeft gevolgd en het lopen van stage, waarna de verdachte hopelijk in september 2020 kan doorstromen naar een BBL-opleiding en aldus aan zijn toekomst kan werken.
Het stevige kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel is, mede ook gelet op de recente overtredingen van de schorsingsvoorwaarden, noodzakelijk om de verdachte gemotiveerd te houden. Aangezien de verdachte zegt dat hij zich niet aan de regels zal houden, moet hij het door middel van een ‘time-out’ dan maar voelen.
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij het erg moeilijk vindt om zich aan de regels te houden, maar dat hij wel aan de dagbehandeling bij het Palmhuis wil meewerken en dat hij hoopt dat het met deze behandeling en met het voetballen de goede kant op gaat met hem.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Gelet op de reeds genoemde adviezen van de deskundige, de Raad en de jeugdreclassering is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven aanleiding geeft tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte binnen een duidelijk en strak kader, met intensief toezicht, de behandeling die past bij zijn normoverschrijdende gedragsstoornis, ADHD alsook bij zijn licht verstandelijke beperking en zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling moet volgen. Bovendien is het volgen van de dagbehandeling bij het Palmhuis de allerlaatste kans voor de verdachte om aan zijn toekomst te werken en zijn diploma te behalen.
De gedragsbeïnvloedende maatregel is hiervoor juist zo geschikt omdat er direct een reactie (een ‘time-out’) kan volgen als de verdachte zich niet aan de afspraken/voorwaarden houdt.
Hij moet leren welke consequenties zijn gedrag heeft.
De rechtbank legt de gedragsbeïnvloedende maatregel op voor de duur van twaalf maanden, bestaande uit de door de Raad geadviseerde modules, inclusief de avondklok en elektronisch toezicht. Het opleggen van de avondklok en elektronisch toezicht is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk, nu de verdachte gedurende de afgelopen week meerdere malen ongeloorloofd afwezig is geweest. In overleg met de jeugdreclassering kan een eventuele aanpassing van de avondklok en de elektronische controle plaatsvinden, indien de verdachte zich heeft gehouden aan deze voorwaarden en indien dat de voortzetting van de positieve ontwikkeling van de verdachte ten goede zou komen, bijvoorbeeld als de verdachte weer zou gaan voetballen in de voetbalselectie.
De rechtbank bepaalt dat de duur van de vervangende jeugddetentie zes maanden zal zijn.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.
De rechtbank acht voorts een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, een passende straf.
Met het oog op een proportionele straftoemeting, zal de rechtbank, gelet op de het ingrijpende karakter van de gedragsbeïnvloedende maatregel en de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie, daarnaast geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Inleiding
Bij vonnis van 7 januari 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank, onherroepelijk geworden op 22 januari 2019, is de verdachte ondermeer veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Op 10 mei 2019 heeft de officier van justitie gevorderd dat het voorwaardelijke deel van deze jeugddetentie ten uitvoer zal worden gelegd, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van voornoemde veroordeling ,gestart op 22 januari 2019 en eindigend op
21 januari 2012, schuldig heeft gemaakt aan één of meer strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 09/77025-19 (dagvaarding 1).
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting van 30 januari 2020 geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 7 januari 2019, te weten jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, met omzetting van de jeugddetentie in een werkstraf voor de duur van 28 uren subsidiair 14 dagen vervangende jeugddetentie.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, de proeftijd van voormeld vonnis met één jaar te verlengen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding 1 onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank ziet aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie, de proeftijd te verlengen met één jaar om de dagbehandeling die de verdachte bij het Palmhuis zal volgen niet te doorkruisen.
Bovendien zullen de bij voornoemd vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, een jaar langer van kracht zijn, te weten tot 21 januari 2022.
De voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan de begeleiding door de 16+coach van
’s Heeren Loo komt te vervallen. De overige voorwaarden worden gehandhaafd.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
63, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77gg, 138, 181, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht¸ zoals ze golden op het moment dat de feiten werden gepleegd.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding 1 onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 onder
1. en 2 en bij dagvaarding 2 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1 (09/777025-19)
feit 1
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
feit 2
DIEFSTAL, VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN EN OM, BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF HETZIJ DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, HETZIJ HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN
dagvaarding 2 (09/817166-19 t.t.g.)
feit 1
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT EN HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK
feit 2
IN HET BESLOTEN LOKAAL EN HET BESLOTEN ERF WEDERRECHTELIJK BINNENDRINGEN, MEERMALEN GEPLEEGD
feit 3
WEDERSPANNIGHEID, TERWIJL HET MISDRIJF EN DE DAARMEE GEPAARD GAANDE FEITELIJKHEDEN ENIG LICHAMELIJK LETSEL TEN GEVOLGE HEBBEN, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 195 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 maanden, die bestaat uit:
- het meewerken aan de begeleiding door de jeugdreclassering (Stichting Jeugdbescherming
west Haaglanden), in het kader van ITB Plus, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk
acht;
- het volgen van een dagbehandeling bij het Palmhuis van De Jutters of een soortgelijke
instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- het zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem in het kader
van de behandeling geeft, waarvan het innemen van medicatie een onderdeel kan zijn;
- het zich houden aan een avondklok, van 19.00 uur tot 07.00 uur, zolang de
jeugdreclassering dit nodig acht, ten behoeve waarvan de verdachte zich onder
elektronisch toezicht zal stellen,
welk elektronisch toezicht de duur van 3 maanden niet
te boven gaat;
- het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en/of werk,
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- het meewerken aan urinecontroles, zo frequent en zo lang als de jeugdreclassering dit
noodzakelijk acht;
beveelt, voor het geval de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door
jeugddetentievoor de duur van
6 maanden;
beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaar,is;
ten aanzien van parketnummer 09/818101-18:
verlengt de bij vonnis van 7 januari 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank bepaalde proeftijd met één jaar;
bepaalt dat de voorwaarde ‘dat de veroordeelde meewerkt aan de begeleiding door de
16+coach van ’s Heeren Loo’ komt te vervallen;
handhaaft de overige voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 13 februari 2020.
Mr. Bouwman kan dit vonnis niet ondertekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
09/777025-19
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Hillegom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een rugzak met inhoud (waaronder een iphone, oortjes, een riem) en/of een (dure) jas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2019 te Hillegom met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bus Pringles, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen genoemde [naam 3] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het uit de hand pakken/trekken van genoemde bus Pringles
en/of het meermalen althans eenmaal (met kracht) duwen tegen het lichaam van genoemde [naam 3] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Hillegom
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [naam 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
genoemde [naam 4] heeft geroepen en/of heeft gevraagd of hij geld bij zich had en/of (vervolgens) aan/in de kleding van [naam 4] heeft gevoeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09/817166-19
1.
Zaak onder proces-verbaalnummer 2018326356
hij op of omstreeks 04 december 2018 te Hillegom tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening verschillende goederen heeft weggenomen waaronder kantoorartikelen en/of rookwaar en/of geld en/of sieraden en/of kleding en/of een horloge en/of (eigendoms)papieren van horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang
tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het vernielen van een raam;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2019 tot en met 5 februari 2019 te Hillegom meerdere malen althans eenmaal in het besloten lokaal en/of erf, te weten het
schoolplein en/of het schoolgebouw en/of de gymzaal van het [college naam] , wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 1 november 2016 schriftelijk de
toegang tot het gebouw en het terrein van die school ontzegd voor onbepaalde duur;
3.
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Hillegom, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)ren, te weten [naam 7] (hoofdagent van politie eenheid Den Haag) en/of [naam 8] (aspirant van politie eenheid Den Haag) en/of [naam 9] (aspirant van de politie eenheid Den Haag) en/of [naam 10] (hoofdagent van politie eenheid Den Haag) en/of [naam 11] (brigadier van politie eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten het aanhouden en/of overbrengen naar het
bureau van hem, verdachte, door
- over een traphekje te springen terwijl een of meer verbalisant(en) hem hadden beetgepakt en/of
- te duwen en/of te trekken en/of zich los te rukken (waardoor in ieder geval een verbalisant tegen een glazen kast is gevallen) en/of
- te blijven rennen terwijl een verbalisant hem bij de arm vast had gepakt (waardoor deze verbalisant een stuk werd meegesleept) en/of ,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond en/of een verdikking op de onderarm bij [naam 11] en/of een gekneusde pink bij [naam 7] ten gevolge heeft gehad.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09/777025-19
1.
hij op 11 januari 2019 te Hillegom tezamen en in vereniging met anderen, een rugzak met inhoud (waaronder een iphone, oortjes, een riem) en een dure jas
, toebehorendeaan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 23 januari 2019 te Hillegom met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bus Pringles, toebehorende aan [naam 3] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen genoemde [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het uit de hand pakken/trekken van genoemde bus Pringles en het meermalen met kracht duwen tegen het lichaam van genoemde [naam 3] ;
09/817166-19
1.
hij op 04 december 2018 te Hillegom tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening verschillende goederen heeft weggenomen waaronder kantoorartikelen en rookwaar en geld en sieraden en kleding en een horloge en eigendomspapieren van horloges, toebehorende aan [benadeelde] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht door het vernielen van een raam;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 11 januari 2019 tot en met 5 februari 2019 te Hillegom meerdere malen in het besloten lokaal en/of erf, te weten het schoolplein en/of het schoolgebouw en/of de gymzaal van het [college naam] , wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 1 november 2016 schriftelijk de toegang tot het gebouw en het terrein van die school ontzegd voor onbepaalde duur;
3.
hij op 21 februari 2019 te Hillegom, zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, te weten [naam 7] (hoofdagent van politie eenheid Den Haag) en [naam 8] (aspirant van politie eenheid Den Haag) en [naam 9] (aspirant van de politie eenheid Den Haag) en [naam 10] (hoofdagent van politie eenheid Den Haag) en [naam 11] (brigadier van politie eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het aanhouden en overbrengen naar het bureau van hem, verdachte, door
- over een traphekje te springen terwijl een verbalisant hem had beetgepakt en
- te duwen en te trekken en zich los te rukken (waardoor in ieder geval een verbalisant tegen een
glazen kast is gevallen) en
- te blijven rennen terwijl een verbalisant hem bij de arm vast had gepakt (waardoor deze verbalisant
een stuk werd meegesleept),
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond en/of een verdikking op de onderarm bij voornoemde [naam 11] en een gekneusde
linker middelvingerbij voornoemde [verbalisant] ten gevolge heeft gehad.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019051445Z
2.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2018326356