ECLI:NL:RBDHA:2020:11597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing openbaarmaking documenten verkoopproces Eneco door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een raadslid van de gemeente Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had verzocht om openbaarmaking van twee documenten die betrekking hebben op het verkoopproces van Eneco. Het college heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting die via een Skype-verbinding plaatsvond op 26 oktober 2020. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder en de gemeenteraad zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de documenten onder geheimhouding zijn verstrekt aan de gemeenteraad en dat de raad op 20 december 2018 heeft besloten om de geheimhouding niet op te heffen. De rechtbank stelt vast dat artikel 25 van de Gemeentewet een uitputtende regeling biedt voor openbaarmaking en geheimhouding, die voorrang heeft boven de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Aangezien de raad de geheimhouding heeft bekrachtigd, kon verweerder de documenten niet openbaar maken. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.S. Imanse).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek afgewezen van eiser om openbaarmaking van twee documenten die betrekking hebben op het verkoopproces van Eneco.
Bij besluit van 2 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij de rechtbank verzocht ten aanzien van een aantal van deze stukken te bepalen dat alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen. Eiser heeft bij brief van 1 februari 2020 de rechtbank doen weten dat hij instemt met toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
26 oktober 2020. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak SGR 19/6886. De rechtbank heeft de zaken voor de uitspraak gesplitst. Eiser is verschenen. Verweerder en de gemeenteraad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft op 19 september 2018 en 16 oktober 2018 twee documenten over het verkoopproces van Eneco onder geheimhouding verstrekt aan de gemeenteraad. De raad heeft de geheimhouding van deze documenten bekrachtigd op respectievelijk 20 september 2018 en 8 november 2018.
1.2.
Eiser heeft bij brief van 23 oktober 2018 op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek gedaan bij verweerder om verstrekking van de twee documenten.
1.3.
Verweerder heeft dit verzoek tevens opgevat als een verzoek om opheffing van de geheimhouding van de twee betreffende documenten. Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet is dit verzoek om opheffing van de geheimhouding vervolgens aan de raad voorgelegd, voordat verweerder een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser.
2. Verweerder heeft de behandeling van het Wob-verzoek aangehouden en pas beslist nadat de gemeenteraad op het verzoek om opheffing van de geheimhouding had beslist. Verweerder heeft het verzoek van eiser vervolgens afgewezen, omdat de raad op
20 december 2018 heeft besloten om de opgelegde geheimhouding niet op te heffen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser wijst op het belang van openbaarheid van de stukken, voor hem als raadslid evenals burger, omdat het hier deels grote publieke belangen betreft. Volgens eiser is het besluit in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder en de raad hebben niet per passage gekeken of geheimhouding kon worden opgeheven, maar de documenten integraal als vertrouwelijk aangemerkt, ondanks dat niet alle informatie valt onder artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder b van de Wob. Voorts is niet gemotiveerd waarom openbaarheid Eneco of andere aandeelhouders zal schaden. Evenmin is aangegeven waarom de documenten niet openbaar kunnen worden gemaakt met, waar nodig, onleesbaar gemaakte passages.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3755) volgt dat artikel 25 van de Gemeentewet moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, welke als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat uit artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet volgt dat als de raad geheimhouding heeft opgelegd over de inhoud van aan de raad overgelegde stukken, deze stukken geheim blijven totdat de raad beslist om de geheimhouding op te heffen. Het gevolg hiervan is dat verweerder de betreffende stukken ten aanzien waarvan de raad de geheimhouding heeft bekrachtigd niet openbaar kan maken.
4.3.
Nu de raad op 20 december 2018 heeft besloten het verzoek om opheffing van geheimhouding af te wijzen, heeft verweerder het verzoek van eiser terecht afgewezen en mogen volstaan met een verwijzing naar voornoemd raadsbesluit.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.