Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
De gemeenteraad van de gemeente Den Haag, verweerder
Procesverloop
26 oktober 2020. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak SGR 19/6657. De rechtbank heeft de zaken voor de uitspraak gesplitst. Eiser is verschenen. Verweerder en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Verweerder heeft niet aangegeven waarom de documenten niet openbaar kunnen worden gemaakt met, waar nodig, onleesbaar gemaakte passages. Verweerder en het college hebben ook niet per passage gekeken of geheimhouding kon worden opgeheven, maar de documenten integraal als vertrouwelijk aangemerkt, ondanks dat niet alle informatie valt onder artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder b van de Wob. Voorts is niet gemotiveerd waarom openbaarheid Eneco of andere aandeelhouders zal schaden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 november 2020.
Rechtsmiddel
De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
[…]
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.