ECLI:NL:RBDHA:2020:11494
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.M. van Duren, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 1 oktober 2020, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
Tijdens de zitting op 5 november 2020, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft op diezelfde dag, 6 november 2020, uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er inmiddels een uitspraak was gedaan in de aanverwante zaak met nummer NL20.18076, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.