ECLI:NL:RBDHA:2020:11493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
NL20.18076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaarde asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2020 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 1 oktober 2020, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. Tijdens de zitting op 5 november 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken.

De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland niet aan deze verplichtingen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van eiser over vooringenomenheid in Duitsland niet voldoende was om aan te tonen dat zijn asielaanvraag daar niet eerlijk behandeld zou worden.

Daarnaast werd overwogen dat Duitsland verplicht is om de nodige verzorging en opvang te bieden aan asielzoekers, en eiser had niet aangetoond dat deze zorg niet beschikbaar zou zijn. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat hij geen rechtskundige bijstand kon krijgen in Duitsland, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. Tot slot werd geconcludeerd dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om de behandeling van de asielaanvraag door Nederland te laten plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18076
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18077, plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.H.M. van Brunschot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank op 6 november 2020 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet wordt betwist dat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag op grond van de Dublinverordening. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. De enkele stelling dat in Duitsland sprake is van vooringenomenheid met betrekking tot de behandeling van de asielaanvraag, is daarvoor niet voldoende.
2. Met het akkoord tot overname garandeert Duitsland dat de asielaanvraag van eiser zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. Een risico op (indirect) refoulement is dan ook niet aan de orde. Het is aan de Duitse autoriteiten om te oordelen over de asielaanvraag van eiser en zijn stelling dat hij niet kan worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst.
3. Verder is Duitsland ook op grond van de Europese richtlijnen gehouden de nodige verzorging en opvang te verlenen aan eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dan wel concreet onderbouwd dat deze opvang en zorg voor hem niet beschikbaar zou zijn indien hij deze nodig zou hebben. Dat hij dus op straat zou komen te staan is niet aannemelijk geworden. En als daar al problemen over zouden zijn, dient eiser zich te wenden tot de Duitse autoriteiten.
4. Voor wat betreft de stelling van eiser dat hij geen beroep kan doen op rechtskundige bijstand wordt overwogen dat eiser deze stelling niet met nadere stukken heeft onderbouwd. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand, betekent niet gelijk dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn. Het door Duitsland gehanteerde systeem is in overeenstemming met de Procedurerichtlijn.
5. Over de stelling van eiser dat verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van de door eiser gestelde medische problemen die dusdanige bijzondere individuele omstandigheden opleveren dat toepassing aan artikel 17 van de DV had moeten worden gegeven, wordt het volgende overwogen. Niet blijkt dat hij enige medische behandeling nodig heeft, zijn stelling over medische problemen is niet onderbouwd. Verder blijkt ook niet dat hij momenteel medische behandeling ontvangt.
6. Conclusie is dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven te zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van zijn asielverzoek onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.