ECLI:NL:RBDHA:2020:11493
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond verklaarde asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2020 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 1 oktober 2020, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. Tijdens de zitting op 5 november 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken.
De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland niet aan deze verplichtingen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van eiser over vooringenomenheid in Duitsland niet voldoende was om aan te tonen dat zijn asielaanvraag daar niet eerlijk behandeld zou worden.
Daarnaast werd overwogen dat Duitsland verplicht is om de nodige verzorging en opvang te bieden aan asielzoekers, en eiser had niet aangetoond dat deze zorg niet beschikbaar zou zijn. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat hij geen rechtskundige bijstand kon krijgen in Duitsland, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. Tot slot werd geconcludeerd dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om de behandeling van de asielaanvraag door Nederland te laten plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.