ECLI:NL:RBDHA:2020:11489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag beroepen, wat inhoudt dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Eiser heeft echter betoogd dat hij geen vertrouwen heeft in een juiste behandeling van zijn asielaanvraag door de Duitse autoriteiten en vreest dat hij naar Italië zal worden gestuurd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat er bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser, indien nodig, zijn klachten over de behandeling van zijn asielaanvraag in Duitsland kan indienen bij de Duitse autoriteiten of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en is openbaar gemaakt, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.