ECLI:NL:RBDHA:2020:11484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
NL20.9814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 1 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 1 oktober 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 juni 2020 de aanvraag ingewilligd. Eiser heeft op 28 augustus 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd omdat de beslissing op de aanvraag niet tijdig is genomen. De dwangsom bedraagt in totaal € 742,-, berekend over de periode waarin verweerder in gebreke was. Eiser heeft belang bij de beoordeling van zijn beroep, met name met betrekking tot de vaststelling van de dwangsom. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder, die stelde dat er sprake was van overmacht door de coronamaatregelen, niet gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling van eiser op 7 april 2020 is ingediend en dat de termijn voor het herstellen van het verzuim ongebruikt is verstreken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9814

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiser
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 1 mei 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 1 oktober 2019.
Bij besluit van 24 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd.
Eiser heeft op 28 augustus 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
3. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 6:20, derde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan beroep tegemoet komt. In het vijfde lid is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond kan worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5. Eiser is het niet eens met het besluit voor zover het de vaststelling van de dwangsom betreft. In zoverre heeft hij belang bij beoordeling van zijn beroep. Eiser betwist dat sprake is van overmacht zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb, althans dat niet snel sprake zal zijn van een overmachtssituatie. Het zal in ieder geval moeten gaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale en onvoorziene omstandigheden buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen. Het niet tijdig beslissen heeft - los van de coronamaatregelen - te maken met de achterstanden bij verweerder, waar de organisatie al lange tijd mee te kampen heeft.
6. Verweerder heeft zich in zijn besluit van 24 juni 2020 op het volgende standpunt gesteld. Op 7 april 2020 heeft eiser een ingebrekestelling ingediend wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Over de periode van 16 maart 2020 tot de dag van telehoren wordt geen dwangsom berekend. Dit is het gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Daardoor is sprake van overmacht zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb. Over de eerste veertien dagen van de dwangsomberekening is geen vergoeding schuldig. Deze veertien dagen vangen aan vanaf het moment dat er geen sprake meer is van overmacht. In het geval van eiser is dat op de dag van het eerste en nader gehoor, namelijk 22 juni 2020. Op 24 juni 2020 is op de aanvraag beslist. Nu er binnen de veertien dagen is beslist op de aanvraag is er geen dwangsom verschuldigd.
7. De rechtbank overweegt als volgt. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 3 juli 2020 overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dat betekent voor deze zaak het volgende. De ingebrekestelling van 7 april 2020 is in de hiervoor genoemde periode ingediend, zodat de termijn van twee weken waarbinnen verweerder het verzuim kon herstellen op 16 mei 2020 is aangevangen. Verweerder heeft deze termijn van twee weken ongebruikt laten verstrijken en heeft vanaf 30 mei 2020 een dwangsom verbeurd tot de datum van het bestreden besluit (24 juni 2020) van in totaal
€ 742,- (14 dagen x € 23,- en 12 dagen x € 35,- ).
8. Het beroep is gegrond.
9. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 742,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.