ECLI:NL:RBDHA:2020:11467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij beëindiging Wmo-voorziening en toekenning Wlz-indicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser, een alleenstaande man met beperkingen, had een maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Specialistisch toegekend gekregen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze voorziening was van kracht van 7 augustus 2018 tot en met 5 augustus 2019. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van 8 februari 2019, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard en hij voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser stelde dat de gemeente onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn persoonlijke situatie en dat het aantal uren voor begeleiding ten onrechte was vastgesteld op gemiddeld 8,5 uur per week, terwijl dit minimaal 11,5 uur per week had moeten zijn.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunten toegelicht, terwijl de gemeente zich niet liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inmiddels een Wlz-indicatie heeft gekregen, die levenslang geldt, en dat de Wmo-voorziening inmiddels is beëindigd. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Dit werd ontkennend beantwoord, omdat de Wmo-voorziening betrekking had op een afgesloten periode en zorg niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Eiser kon dus niet meer in aanmerking komen voor de zorg die hij aanvankelijk had aangevraagd.

De rechtbank concludeerde dat de gestelde schade niet aannemelijk was gemaakt en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd om deze redenen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.L. Perluka),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Rietkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Specialistisch Klasse 4 : 7-10 uur per week, gemiddeld 8,5 uur per week toegekend ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 7 augustus 2018 tot en met 5 augustus 2019.
Bij besluit van 8 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting met behulp van Skype plaatsgevonden op 7 oktober 2020. Eiser heeft aan de Skype-zitting deelgenomen. Verweerder heeft met berichtgeving vooraf zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is een alleenstaande man, zonder kinderen, met een aantal beperkingen. Eiser woont sinds augustus 2018 in zijn huidige woning aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [woonplaats] . Voorheen woonde hij op het adres [adres 2] [huisnummer 2] te [woonplaats] .
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een indicatie toegekend voor Begeleiding Individueel Specialistisch Klasse 4 :7-10 uur per week, gemiddeld 8,5 uur per week met ingang van 7 augustus 2018 tot en met 15 augustus 2019.
4. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar en de aanvraag van 17 december 2018 voor een Wlz indicatie heeft verweerder een medisch advies aangevraagd bij Treve advies over de vraag hoeveel uren Individuele Begeleiding op grond van Wmo 2015 voor eiser noodzakelijk zijn tot er een Wlz-besluit is afgegeven.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het medisch advies van Treve Advies van 29 januari 2019 (aangevuld op 8 februari 2019), het bezwaar ten aanzien van het aantal uren Individuele Begeleiding Specialistisch ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder de overige bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
6. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Eiser voert daartoe, kort samengevat, aan dat de procedure door de gemeente niet zorgvuldig is uitgevoerd en onvoldoende onderzoek is gedaan naar de persoonlijke situatie van eiser en de voor hem noodzakelijke hulp. Eiser stelt dat het aantal uren voor Individuele Begeleiding ten onrechte bepaald is op gemiddeld 8,5 uur per week, terwijl dit op minimaal 11,5 uur per week bepaald had moeten worden. Volgens eiser is het primaire besluit van 17 september 2018 onlosmakelijk verbonden met zowel de Huur- als met de Begeleidingsovereenkomst, zodat eiser daar terecht over kon klagen in deze procedure. Eiser is het dus ook niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn overige bezwaren. Ten slotte vordert eiser een schadevergoeding van de door hem geleden financiële en immateriële schade voor een bedrag van € 1.472,-. Hij stelt daarvoor dat de gemeente gelet op de wet- en regelgeving en mede gelet op zijn beperkingen er ten onrechte niet aan heeft meegewerkt dat eiser zich kon laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner of een vertrouwenspersoon, met allerlei materiële en immateriële schade tot gevolg.
7. De rechtbank stelt vast dat inmiddels de indicatie voor individuele begeleiding op grond van de WMO is beëindigd met ingang van 13 december 2019, omdat eiser vanaf dat moment een Wlz-indicatie heeft.
8 De vraag die rijst is of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep in deze procedure. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Dat betekent dat eiser dus geen procesbelang meer heeft. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom dat zo is.
9. De Wmo-voorziening die op 17 september 2018 is toegekend en inmiddels is beëindigd, heeft betrekking op een afgesloten periode in het verleden en betreft zorg in natura. Zorg kan niet met terugwerkende kracht over die periode worden verleend. Eiser kan dus niet meer in aanmerking kan worden gebracht voor deze zorg. Nu eiser inmiddels een Wlz-indicatie heeft gekregen en een Wlz-indicatie levenslang geldt, valt ook niet in te zien waarin een (eventueel toekomstig) procesbelang van eiser gelegen is bij beoordeling van de toekenning van de WMO-maatwerkvoorziening.
Procesbelang kan ook nog gelegen zijn in geleden schade als gevolg van de bestreden besluitvorming, Die schade is hier wel gesteld, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat die schade ook is geleden. De materiële schade die wordt gesteld is niet het gevolg van het primaire of bestreden besluit, maar zou het gevolg zijn van het afsluiten van een huurovereenkomst. Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Zonder afbreuk te willen doen aan het gevoel dat eiser heeft overgehouden aan de procedure rondom de het toekennen van de maatwerkvoorziening op grond van de WMO, is het onvoldoende als er sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het besluit, Er moet meer aan de hand zijn voordat een verzoek om immateriële schadevergoeding gehonoreerd kan worden. De rechtbank is van oordeel dat eiser de gestelde immateriële schade in zoverre niet aannemelijk heeft gemaakt.
10. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden en argumenten, die eiser naar voren heeft gebracht over de handelwijze van de gemeente, komt de rechtbank daarom niet toe.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.
De griffier is verhinderd deze uitspraakrechter
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.