ECLI:NL:RBDHA:2020:11464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in bestuursrechtelijke zaak over Wmo-maatwerkvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser, een alleenstaande man met beperkingen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente dat hem een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp Categorie 2 had toegekend voor een periode van één jaar. De gemeente had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De eiser was het niet eens met de verlaging van het aantal uren huishoudelijke hulp en stelde dat de gemeente onzorgvuldig had gehandeld door geen rekening te houden met de belangen van de andere bewoners van het pand.

Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de Wmo-voorziening inmiddels was beëindigd omdat de eiser een Wlz-indicatie had gekregen, die levenslang geldt. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was, omdat de Wmo-voorziening betrekking had op een afgesloten periode en zorg niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. De gestelde schade was niet aannemelijk gemaakt en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser om deze redenen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.L. Perluka),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Rietkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp Categorie 2, omvang 60 minuten per week toegekend ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) voor de periode 24 september 2019 tot en met 23 september 2020.
Bij besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting met behulp van Skype plaatsgevonden op 7 oktober 2020. Eiser heeft aan de Skype-zitting deelgenomen. Verweerder heeft met berichtgeving vooraf zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is een alleenstaande man, zonder kinderen, met een aantal beperkingen. Eiser woont sinds augustus 2018 in zijn huidige woning aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats] .
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een indicatie toegekend voor Huishoudelijke Hulp Categorie 2, omvang 60 minuten per week met ingang van
24 september 2019 tot en met 23 september 2020.
4. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 16 augustus 2019 gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er (inderdaad) al een aantal maanden maar 3 personen op het adres wonen die ieder een indicatie hebben voor 1 uur per week voor het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimtes. De gemeente heeft in deze periode niet van thuiszorgorganisatie Vierstroom (die de huishoudelijke hulp uitvoert), niet van zorgaanbieder Fonteynenburg en niet van de heer Perkula signalen ontvangen dat dit aantal uren niet voldoende zou zijn. Daarom is geconcludeerd dat de indicatie van 1 uur per week per persoon voor deze taken voldoende zou zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat 1 uur per persoon, dus 3 uur per week in totaal, niet voldoende zou zijn. Bovendien is het aannemelijk dat de vervuiling bij gebruik door 3 personen minder is dan bij gebruik door
4 personen. Verder wordt bij het ontbreken van een melding bij aflopende indicaties (een melding had overigens wel op de weg van de mentor gelegen) een verkorte procedure gevolgd, waarbij ambtshalve een melding wordt gemaakt. Tenslotte wordt er excuses aangeboden dat het besluit naar het verkeerde adres is verstuurd en de mentor niet bij de procedure is betrokken.
Tevens heeft verweerder de overige bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
6. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Eiser is het niet eens met de verlaging van het totaal aantal uren hulp met 25% naar 3 uur per week. Zolang er in totaal
4 uur hulp werd geboden was er geen reden om daarover een klacht in te dienen. Maar tegen deze verlaging is er wel meteen bezwaar gemaakt in verband met zijn ernstige COPD-problematiek. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat er geen rekening is gehouden met de belangen van de resterende
3 bewoners. De overweging van verweerder dat de vervuiling bij gebruik door 3 personen minder is dan bij gebruik door 4 personen is in strijd met de Beleidsregels Wmo 2015 Zoetermeer. Voor de betreffende woning is huishoudelijke hulp van 4 uur per week voor schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimten een absoluut minimum. Ten slotte voert eiser aan dat noch in de Wmo 2015 noch in de Beleidsregels en de gemeentelijke Verordening grondslag is voor de toegepaste “verkorte procedure”.
7. De rechtbank stelt vast dat inmiddels de indicatie voor huishoudelijke hulp is beëindigd met ingang van 13 december 2019, omdat eiser vanaf dat moment een Wlz-indicatie heeft.
8. De vraag die rijst is of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep in deze procedure. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Dat betekent dat eiser dus geen proces-belang meer heeft. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom dat zo is.
9. De Wmo-voorziening die op 13 september 2018 is toegekend en inmiddels is beëindigd, heeft betrekking op een afgesloten periode in het verleden en betreft zorg in natura. Zorg kan niet met terugwerkende kracht over die periode worden verleend. Eiser kan dus niet meer in aanmerking kan worden gebracht voor deze zorg. Nu eiser inmiddels een Wlz-indicatie heeft gekregen en een Wlz-indicatie levenslang geldt, valt ook niet in te zien waarin een (eventueel toekomstig) procesbelang van eiser gelegen is bij beoordeling van de toekenning van de WMO-maatwerkvoorziening.
Procesbelang kan ook nog gelegen zijn in geleden schade als gevolg van de bestreden besluitvorming, Die schade is hier wel gesteld, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat die schade ook is geleden. De materiële schade die wordt gesteld is niet het gevolg van het primaire of bestreden besluit, maar zou het gevolg zijn van het afsluiten van een huurovereenkomst. Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Zonder afbreuk te willen doen aan het gevoel dat eiser heeft overgehouden aan de procedure rondom de het toekennen van de maatwerkvoorziening op grond van de WMO, is het onvoldoende als er sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het besluit, Er moet meer aan de hand zijn voordat een verzoek om immateriële schadevergoeding gehonoreerd kan worden. De rechtbank is van oordeel dat eiser de gestelde immateriële schade in zoverre niet aannemelijk heeft gemaakt.
10. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden en argumenten, die eiser naar voren heeft gebracht over de handelwijze van de gemeente, komt de rechtbank daarom niet toe.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.
De griffier is verhinderd deze uitspraakrechter
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.