Uitspraak
REchtbank DEN Haag
[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder
[derde-partij], te [woonplaats 2] , vergunninghouder.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Het bestreden besluit, genomen op 2 juni 2020, verleende vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het realiseren van vier nieuwe woningen op de eerste en tweede verdieping van het pand aan het Noordeinde 1A te Katwijk. Eiser, die zich benadeeld voelde door dit besluit, heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 zijn de partijen verschenen, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heropend op 21 oktober 2020 om aanvullende stukken van eiser te betrekken bij de beoordeling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunninghouder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige vermindering van de lichtinval in de woning van eiser. De bezonningsstudie, hoewel opgesteld in opdracht van vergunninghouder, werd als voldoende objectief beschouwd. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de omgeving om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.