ECLI:NL:RBDHA:2020:11455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het realiseren van vier nieuwe woningen op het perceel Noordeinde 1A te Katwijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Het bestreden besluit, genomen op 2 juni 2020, verleende vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het realiseren van vier nieuwe woningen op de eerste en tweede verdieping van het pand aan het Noordeinde 1A te Katwijk. Eiser, die zich benadeeld voelde door dit besluit, heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 zijn de partijen verschenen, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heropend op 21 oktober 2020 om aanvullende stukken van eiser te betrekken bij de beoordeling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunninghouder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige vermindering van de lichtinval in de woning van eiser. De bezonningsstudie, hoewel opgesteld in opdracht van vergunninghouder, werd als voldoende objectief beschouwd. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de omgeving om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4608 en 20/6134
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2020 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: dr.ir. M. van Rooijen),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.M.J.J. Houben).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats 2] , vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. M.L. Ravensbergen-Brussee).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van vier nieuwe woningen op de eerste en tweede verdieping op het perceel Noordeinde 1A te Katwijk.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer: SGR 20/4608). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer: SGR 20/6134).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft zijn zienswijze gegeven op het ingediende verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Eiser heeft op 13 oktober 2020 en 19 oktober 2020 nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 21 oktober 2020 heropend om de reacties van eiser van 13 oktober 2020 en 19 oktober 2020 mede bij de beoordeling te betrekken.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 22 december 2017 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het realiseren van 4 nieuwe huurappartementen voor starters op de woningmarkt in en op een voormalig bankgebouw aan het Noordeinde 1A te Katwijk. Op de bestaande 2 bouwlagen (begane grond en eerste verdieping) van dat pand zal een extra bouwlaag worden gebouwd. De maximale bouwhoogte, die thans circa 6,6 meter bedraagt, wordt verhoogd tot circa 10 meter. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten bouwen en het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo. In het bestreden besluit is overwogen dat door het optoppen van het betreffende pand aan het Noordeinde 1A met één bouwlaag niet kan worden uitgesloten dat er sprake zal zijn van enige verminderde lichtinval in de woning van eiser. Echter, deze verminderde lichtinval is naar de mening van verweerder niet van dien aard, dat sprake is van een onevenredige vermindering van de lichtinval. Verder heeft verweerder overwogen dat uit de parkeertellingen van het bureau Dufec Dataverzameling & Verwerking (Dufec) volgt dat voldoende parkeerplaatsen op straat aanwezig zijn. Bovendien blijkt volgens verweerder uit de uitspraak van deze rechtbank van 30 juli 2019, zaaknummer SGR 18/3573, dat voldoende restcapaciteit aan vrije parkeerplaatsen aanwezig is in de drie in het centrum van Katwijk gelegen openbare parkeergarages. De parkeergarage aan de Tramstraat is gelegen binnen een afstand van 100 meter tot het Noordeinde 1A, zodat ruimschoots is voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van het bouwplan, aldus verweerder.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een onevenredige vermindering van de lichtinval in zijn woning. Zo heeft verweerder nagelaten een bezonningsonderzoek naar de gevolgen van het bouwplan op zijn woning te laten uitvoeren. De bezonningsstudie van 7 oktober 2020 is opgesteld in opdracht van vergunninghouder en daarom niet objectief. Eiser heeft er in zijn nota van 13 oktober 2020 nog op gewezen dat hij als gevolg van de bouwactiviteiten nu al verlies aan zonlicht in zijn woning ervaart.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woning van eiser geen sprake zal zijn van onevenredige vermindering van zon- en daglicht. Uit de bezonningsstudie van 7 oktober 2020 volgt dat er met betrekking tot de woning van eiser, die zich op de eerste verdieping van het appartementencomplex bevindt op een afstand van 20 tot 25 meter van de bouwlocatie, in de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie met betrekking tot lichttoetreding dan wel bezonning vrijwel geen verandering optreedt. In de situatie op 21 december, om 9:00 uur, circa 10 minuten na zonsopkomst, bevindt de gevel van de woning van eiser, zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie, zich in de schaduw, waardoor er dan ook geen sprake is van een verslechtering van de lichttoetreding dan wel bezonning.
Voor het overige ondervindt de woning van eiser vrijwel geen hinder met betrekking tot de lichttoetreding dan wel bezonning, als gevolg van het realiseren van het vergunde bouwplan. Dat de bezonningsstudie is opgesteld in opdracht van vergunninghouder, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat hiervan niet kan worden uitgegaan. Dit betekent op zichzelf niet dat deze studie ondeugdelijk is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de studie.
5. Eiser voert verder aan dat het bouwplan leidt tot toename van de thans al hoge parkeerdruk. Volgens eiser zijn 5 extra parkeerplaatsen nodig en kan vergunninghouder op zijn eigen terrein aan de achterzijde van het pand geen enkele parkeerplaats realiseren vanwege de aanwezigheid van een hekwerk, waarachter zich afvalcontainers bevinden. De aanleg van een eigen parkeerplaats is bovendien niet realistisch, omdat ten gevolge daarvan de bedrijfsuitoefening van horeca-etablissement “Brownies en Downies” ernstig wordt benadeeld. Verder acht eiser het onaannemelijk dat de toekomstige bewoners van de appartementen gebruik zullen maken van parkeerplaatsen in de parkeergarages, omdat het duurder is om daar te parkeren dan op de openbare weg. Verder voert eiser aan dat de door Dufec uitgevoerde parkeertellingen uit 2017 niet representatief zijn voor de huidige situatie.
5.1.
In artikel 4.2, onder a, van de planregels van het ter plaatste geldende bestemmingsplan “Parapluplan parkeren Katwijk” staat dat, indien de omvang en/of de functie van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's en fietsen in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht op of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.
In artikel 4.3, onder b, staat dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning kan verlenen in afwijking van het bepaalde inzake parkeren in artikel 4.2 indien en voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat voor de nieuwe 4 woningen, met een huurprijs lager dan de huurliberalisatiegrens, een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning geldt. In totaal moet het bouwplan dan ook voorzien in een parkeerbehoefte van 4,8 parkeerplaatsen. Op grond van artikel 39, lid 39.2, onder a, van de planregels bij het bestemmingsplan “Katwijk aan Zee 2015” mag het bezoekersaandeel van 0,3 parkeerplek per woning hiervan worden afgetrokken, vanwege de aanwezigheid van een parkeergarage op minder dan 200 m afstand. Het plan moet dan nog voorzien in afgerond 4 parkeerplaatsen (4,8-1,2 = 3,6).
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende ruimte is aan de achterkant van het pand om 1 parkeerplaats te realiseren. Dat hier nu afvalcontainers en een hekwerk van het horeca-etablissement “Brownies en Downies” staan, leidt niet tot een ander oordeel. Vergunninghouder heeft toegelicht dat hij de eigenaar is van het terrein en daarom Brownies en Downies” kan gebieden het hekwerk en de afvalcontainers te verwijderen.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder zich in terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de parkeergarages in de omgeving in de overige 3 benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien. Uit de door verweerder in de procedure SGR 18/3573 overgelegde gegevens over de parkeergarage Tramstraat blijkt dat er gemiddeld tussen de 28 en 78 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit betekent dat ruim voldoende plaatsen voor bewoners en bezoekers van de nieuwe woningen beschikbaar zijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat van deze parkeerplaatsen geen gebruik zal worden gemaakt. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat sinds 1 augustus 2020 in het centrum van Katwijk nieuw parkeerbeleid in werking is getreden, waarbij het parkeertarief in de parkeergarages lager is dan in geval van parkeren op straat. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat ruim voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn binnen een loopafstand van 100 meter om te kunnen voorzien in de benodigde parkeerbehoefte die het bouwplan met zich brengt.
6. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat in de hoofdzaak wordt beslist is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.