ECLI:NL:RBDHA:2020:11392
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afgeleide asielvergunning voor minderjarige Turkse vluchteling; geen zelfstandig asielrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een 15-jarige Turkse jongen, die samen met zijn familie naar Nederland was gekomen. De jongen had een afgeleide asielvergunning gekregen, maar kwam niet in aanmerking voor een zelfstandige asielvergunning. De rechtbank oordeelde dat het feit dat hij op een Gülenschool had gezeten, niet voldoende was om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op vervolging liep. De rechtbank stelde vast dat de jongen, zijn moeder, broer en zus in eerste instantie een verblijfsvergunning asiel hadden gekregen op basis van hun relatie met hun vader, die als vluchteling was erkend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de jongen en zijn familie ingewilligd, maar de jongen zelf had geen zelfstandige asielaanvraag ingediend. Tijdens de zitting op 7 oktober 2020 werd besproken dat de jongen niet aannemelijk had gemaakt dat hij zelf vervolgd zou worden of een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de jongen niet in aanmerking kwam voor een zelfstandige asielvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van de jongen ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.