ECLI:NL:RBDHA:2020:1137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
NL20.2602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstemming van bewaringszaak en asielzaak in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een bewaringszaak van een vreemdeling die sinds 9 januari 2020 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond was, omdat de beroepen tegen het asielbesluit en de maatregel van bewaring niet gelijktijdig waren ingediend. De gemachtigde van eiser had op 30 januari 2020 beroep ingesteld tegen de omzetting van de maatregel van bewaring, terwijl het beroep tegen het asielbesluit op 28 januari 2020 was ingediend. De rechtbank volgde de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 december 2019, waarin werd gesteld dat de beroepen op elkaar afgestemd moeten worden, maar alleen als ze gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn ingediend. De rechtbank concludeerde dat de twee werkdagen tussen de indiening van de beroepen niet voldeed aan deze voorwaarde. Eiser had geen beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van 29 januari 2020, en de rechtbank zag geen aanleiding om dit besluit ambtshalve onrechtmatig te verklaren. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.2602
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Eiser bevond zich sinds 9 januari 2020 in vreemdelingenbewaring op de grondslag van artikel 59b van de Vw. Bij besluit van 29 januari 2020 heeft verweerder deze grondslag omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiser op 30 januari 2020 beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Vakili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 28 januari 2020 heeft verweerder de herhaalde asielaanvraag van eiser afgewezen. Het betreft hier een zogenoemde 4-weken procedure(1). Verweerder heeft bepaald dat het beroep van eiser geen schorsende werking heeft en dat eiser de uitspraak op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet mag afwachten. Op diezelfde dag heeft de advocaat die eiser in de asielprocedure bijstaat namens eiser tegen dit besluit beroep aangetekend. Tevens heeft die advocaat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De procedures zijn aanhangig bij deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.
2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 december 2019(2) stelt eiser zich op het standpunt dat de rechtbank de onderhavige procedure en de asielprocedure op elkaar dient af te stemmen. De asielzaak zal door zittingsplaats Haarlem op 25 februari 2020 ter zitting worden behandeld. De advocaat die eiser in de asielzaak bijstaat, heeft verzocht om de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening op een eerdere datum te laten plaatsvinden. Het is op dit moment nog onduidelijk of dat verzoek zal worden gehonoreerd. Omdat de bewaringszaak ook door zittingsplaats Haarlem zal moeten worden behandeld, is het in dit stadium onduidelijk of de bewaringsprocedure zal voldoen aan het beginsel van speedy trial, als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Om die reden stelt eiser primair dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Subsidiair stelt eiser dat deze zittingsplaats het onderzoek ter zitting moet schorsen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS volgt dat de rechtbank de beroepen in de asielzaak en de bewaringszaak op elkaar dient af te stemmen. Als voorwaarde geldt dan evenwel dat eiser de beroepen tegen het asielbesluit en het besluit betreffende de maatregel van bewaring gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig heeft ingesteld. De ABRvS verstaat hieronder dat de beroepen op dezelfde of op de daaropvolgende werkdag zijn ingediend.
4. Van een dergelijke situatie is in het geval van eiser geen sprake. Het beroep tegen het asielbesluit is namelijk ingediend op 28 januari 2020 en het beroep tegen de omzetting van de maatregel van bewaring op 30 januari 2020. Daar zitten dus twee werkdagen tussen. Het had op de weg van (advocaten van) eiser gelegen om te bewerkstelligen dat beide beroepen (nagenoeg) gelijktijdig werden ingediend. De omstandigheid dat de besluiten op twee opeenvolgende dagen zijn genomen, heeft hieraan niet in de weg gestaan.
5. Volgens eiser heeft de ABRvS vooral willen benadrukken dat de beroepszaken, in het licht van een effectieve rechtsbescherming, op elkaar moeten worden afgestemd. De interpretatie van het begrip “(nagenoeg) gelijktijdig” is daarbij geen hard gegeven. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zij wijst hiervoor naar het samenstel van hetgeen de ABRvS in genoemde uitspraak heeft overwogen onder 17.6, 17.7 en 19. Hieruit blijkt dat er voor de waarborging van het recht van de vreemdeling op een doeltreffende voorziening ook een verantwoordelijkheid op die vreemdeling zélf rust.
6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om in het geval van eiser de asielprocedure en de bewaringsprocedure op elkaar af te stemmen. De zittingsplaats Utrecht zal de behandeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring dus niet verwijzen naar de zittingsplaats Haarlem.
7. Eiser heeft overigens geen beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van
29 januari 2020. De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding om tot de onrechtmatigheid van dit besluit te concluderen. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
12 februari 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking
.1. artikel 83b, derde lid, van de Vw.