ECLI:NL:RBDHA:2020:11362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis wegens niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Afghaanse nationaliteit hebbende persoon, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel 'nareis', welke aanvraag op 24 juni 2019 door verweerder werd afgewezen. Verweerder handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 5 februari 2020, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft partijen gevraagd in te stemmen met een uitspraak zonder zitting, wat door beide partijen werd goedgekeurd.

De rechtbank overwoog dat eiser, geboren in 1910, momenteel niet beschikbaar is voor onderzoek en dat er geen bewijs is dat hij naar Nederland wil reizen. De aanvraag was ingediend om de termijn van drie maanden veilig te stellen, maar deze termijn was al veiliggesteld door een eerdere beschikking. Eiser stelde dat hij niet kon voldoen aan de vereisten voor de aanvraag omdat hij vermist is, wat door zijn zoon, de referent, werd bevestigd. De rechtbank concludeerde echter dat eiser geen rechtens te beschermen belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij momenteel geen nareis beoogt en niet beschikbaar is voor onderzoek.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat er geen documenten waren overgelegd die de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent onderbouwen, en omdat de identiteit van eiser niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) voor het doel ‘nareis’ afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen gevraagd toestemming te geven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Partijen zijn hier beide mee akkoord gegaan, zodat de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser is volgens opgave van verweerder geboren op [geboortedag] 1910 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 12 december 2018 heeft [A] (hierna: referent), de zoon van eiser, namens eiser een verzoek ingediend voor een mvv, nadat referent op 20 september 2018 een asielvergunning voor bepaalde tijd heeft gekregen.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat eiser beschikbaar is voor onderzoek en evenmin is gebleken dat eiser naar Nederland wil reizen. Nu de aanvraag is ingediend om de 3 maandentermijn veilig te stellen en deze termijn reeds bij de 1a beschikking is veilig gesteld, had er volgens verweerder geen bezwaarprocedure gevoerd hoeven worden.
Daarnaast is de identiteit van eiser niet aannemelijk gemaakt en zijn er geen documenten overgelegd die de familierechtelijke relatie tussen referent en eiser onderbouwen. Aangezien referent geen omstandigheden heeft ingebracht waarom niet kan worden beschikt over documenten, kan er geen bewijsnood worden aangenomen. Ook heeft eiser niet met substantieel indicatief bewijs de familierechtelijke relatie tussen referent en eiser aannemelijk gemaakt.
Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat eiser vermist is. Ook is geen correct ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring overgelegd, wat maakt dat niet onderzocht kan worden of eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser heeft bezwaar en beroep ingesteld, omdat er één primaire beschikking voor zowel eiser als zijn echtgenote is genomen en anders de inhoudelijke overwegingen ten aanzien van eiser zouden komen vast te staan. De reden dat er geen antecedentenverklaring of documenten ten aanzien van eisers identiteit zijn overgelegd, is gelegen in het feit dat eiser vermist wordt. Dit heeft referent ook verklaard bij zijn asielaanvraag, welke verklaringen geloofwaardig zijn bevonden. Voorts is er een familieverklaring overgelegd waarin wordt vermeld dat eiser vermist wordt en heeft zijn echtgenote verklaard dat zij geprobeerd heeft informatie hierover te verkrijgen, maar dat de autoriteiten niet meewerken. Deze verklaringen moeten voldoende zijn om de vermissing van eiser aannemelijk te maken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen rechtens te beschermen belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, nu eiser, gelet op de stelling van referent dat hij vermist wordt, momenteel geen nareis beoogt en niet beschikbaar is voor onderzoek. Eiser kan door het voeren van onderhavige procedure niet in een materieel gunstigere positie raken. Daarbij is van belang dat de nareistermijn van drie maanden reeds is veilig gesteld, zodat als eiser weer beschikbaar is voor het onderzoek, hij een nieuwe aanvraag kan indienen waarin verweerder op dat moment zal beoordelen of hij voldoet aan de voorwaarden voor een mvv met als doel nareis.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.