7.3.1De vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Door en namens de benadeelde partij is aangevoerd dat zij fysiek letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft de benadeelde partij zich tot een huisarts en de Parnassia Groep gewend vanwege onder meer angstklachten door wat zich op 30 mei 2020 heeft voorgedaan. Volgens de stukken is bij haar een Acuut Stress Syndroom vastgesteld, waarvoor zij wordt behandeld. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij hiermee heeft aangetoond dat sprake is van psychische schade, die voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet hierop zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,--.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks de hieronder genoemde schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, zodat dit voor rekening van de verdachte dient te komen.
- Daggeldvergoeding ziekenhuisverblijf:
Uit de stukken volgt dat [slachtoffer] op 23 juni 2020 uit het ziekenhuis is ontslagen. Dat brengt mee dat zij 24 dagen in het ziekenhuis heeft verbleven. Gelet op de betreffende richtlijn van de Letselschade raad die zij als onderbouwing aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, zal de rechtbank het bedrag van (24 x € 30,--=) € 720,-- toewijzen. Door of namens de verdachte zijn deze kosten onvoldoende gemotiveerd betwist.
- Huishoudelijke hulp:
[slachtoffer] heeft ter onderbouwing van haar vordering gewezen op de richtlijn van de Letselschade raad ten aanzien van huishoudelijke hulp. Door of namens de verdachte zijn de aangevoerde kosten onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de stukken blijkt immers dat [slachtoffer] beperkingen heeft door het letsel dat zij heeft opgelopen en dat de hersteltijd van haar verwondingen enkele maanden tot een jaar zou duren. De rechtbank constateert echter ook dat uit de toelichting en onderbouwing van de opgevoerde kosten niet blijkt wat de precieze omvang is. De rechtbank zal er derhalve van uitgaan dat [slachtoffer] in de eerste drie maanden na het voorval zeer beperkt is geweest, dat zij een tweepersoonshuishouden heeft met haar dochter en dat zij de huishoudelijke taken evenredig hebben verdeeld. Daarom zal de rechtbank een bedrag van (€ 181,-- x 12 weken x 50%) € 1.086,-- toewijzen. De rechtbank acht het op grond van het dossier en op het verhandelde ter zitting aannemelijk dat [slachtoffer] voor de drie maanden daarna 3 uur per week extra huishoudelijke hulp nodig zal hebben conform het normbedrag van € 9,50. De rechtbank zal derhalve het bedrag van ((€ 9,50 x 3 uur) x 12 weken =) € 342,-- toewijzen.
- Medische kosten:
De rechtbank zal de kosten van € 385,-- ter zake van de eigen bijdrage van de zorgverzekering toewijzen, nu de benadeelde partij deze kosten voldoende heeft onderbouwd en deze door of namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
- Medicijnen en reis- en parkeerkosten:
Met betrekking tot de medicijnkosten overweegt de rechtbank dat deze kosten aannemelijk zijn geworden gelet op het feit dat de benadeelde partij enige tijd in het ziekenhuis heeft verbleven en uit de stukken volgt dat de hersteltijd van haar verwondingen enkele maanden tot een jaar zou duren. De rechtbank zal de schade met betrekking tot de medicijnkosten naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 50,--. Met betrekking tot de reis- en parkeerkosten acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer] kosten heeft moeten maken voor het vervoer naar artsen en andere zorgverleners en voor het parkeren. De rechtbank zal de schade met betrekking tot de reis- en parkeerkosten naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,--.
- Verschottennota:
De rechtbank zal de kosten van € 150,18 toewijzen, nu de benadeelde partij deze kosten voldoende heeft onderbouwd en deze door of namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
In totaal wijst de rechtbank derhalve het bedrag van € 12.833,18 toe, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 mei 2020, nu de schade vanaf deze datum opeisbaar is geworden, tot aan de dag waarop de vordering is voldaan. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het primair bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.833,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .
7.3.2De vordering benadeelde partij [naam dochter slachtoffer]
Immateriële schade: affectieschade
[naam dochter slachtoffer] is de dochter van het slachtoffer [slachtoffer] . Zij stond in de avond van 30 mei 2020 op straat voor het huis van haar moeder en stiefvader, en hoorde haar moeder binnen schreeuwen. Toen ze haar moeder wilde helpen, zag ze dat zij en haar stiefvader naar buiten renden en dat haar stiefvader haar moeder sloeg. Later begreep ze dat haar moeder niet alleen was geslagen, maar ook was gestoken. Naar aanleiding hiervan heeft [naam dochter slachtoffer] affectieschade gevorderd voor een bedrag ter hoogte van € 17.500,--.
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, (zeer) ernstig blijvend letsel heeft opgelopen of is overleden. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat sprake is van ernstig en blijvend letsel bij een blijvende functiestoornis van 70% of meer. Gedacht kan worden aan een hoge dwarslaesie of aan ernstig traumatisch hersenletsel, dat grote afhankelijkheid van anderen kan veroorzaken. Deze norm van 70% betreft een indicatie, het is vervolgens aan de rechter om de regel aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval toe te passen. Naast de functionele stoornis is bepalend wat de invloed is dat het letsel heeft op het leven van de gekwetste en diens naaste.
Ten aanzien van het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen, is de verwachting van de artsen zij volledig zal herstellen van de twee steekwonden in haar bovenbuik en flank, en dat alleen de strekfuncties van duim en vingers aan de rechterhand niet geheel zullen herstellen. De rechtbank betwijfelt niet dat het letsel voor [slachtoffer] en haar dochter een grote impact heeft gehad, maar is van oordeel dat het letsel niet kan worden gekwalificeerd als (zeer) ernstig en blijvend letsel dat als voorwaarde geldt voor een aanspraak op affectieschade. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 17.500,--.
Immateriële schade: shockschade
Naast de affectieschade, heeft de benadeelde partij [naam dochter slachtoffer] vergoeding van shockschade gevorderd. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD535625) kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is nodig dat bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Deze voorwaarden voor vergoeding van shockschade dienen bijzonder strikt te worden uitgelegd. De rechtbank wijst er daarbij op dat het schade betreft, waarvan de gerechtigde vergoeding kan vorderen wanneer aan een ander dan degene die de vordering instelt – het slachtoffer – iets ernstigs is overkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad stelt aan het recht op vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis. De rechtbank betwijfelt niet dat hetgeen de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft aangedaan, voor haar ernstige gevolgen heeft gehad en dat [naam dochter slachtoffer] geschokt is door de confrontatie met de steekpartij en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] . De rechtbank stelt echter vast dat de feiten van deze zaak objectief bezien (aanmerkelijk) minder schokkend van aard zijn dan de feiten die ten grondslag liggen aan gewezen rechterlijke uitspraken waarin vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis is toegekend. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [naam dochter slachtoffer] heeft verklaard dat zij dacht dat haar moeder door haar stiefvader werd geslagen en gestompt, en dat zij pas later – toen zij bloed zag – heeft begrepen dat haar moeder op dat moment tevens werd gestoken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam dochter slachtoffer] dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 15.000,--.
Ten aanzien van de reiskosten naar het ziekenhuis en zorgverleners, heeft de verdediging aangegeven dat het verplaatste schade betreft van dezelfde kosten die [slachtoffer] heeft gemaakt. Nu de rechtbank deze kosten reeds ten aanzien van [slachtoffer] heeft toegewezen, kunnen deze kosten niet óók aan de benadeelde partij [naam dochter slachtoffer] worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 175,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam dochter slachtoffer] tevens niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van de eigen bijdrage van de zorgverzekering, nu door of namens haar ten eerste niet is onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt en de rechtbank voorts geen grondslag ziet op basis waarvan deze kosten voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam dochter slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.