ECLI:NL:RBDHA:2020:11331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
09/124919-20 en 16-659835-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in een supermarkt met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 6 mei 2020 samen met een mededader een inbraak heeft gepleegd in een supermarkt in Valkenburg, gemeente Katwijk. De verdachte heeft een grote hoeveelheid sigaretten gestolen, toebehorend aan de supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, namelijk door het forceren van een deur. Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend en zijn raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de professionele voorbereiding van de inbraak en de waarde van de buit, die meer dan 3000 euro bedroeg. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de supermarkt, tot schadevergoeding van € 575,54 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de inbraak. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf bevolen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/124919-20 en 16-659835-17 (TUL)
Datum uitspraak: 28 september 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.N. Dijkers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te Valkenburg, gemeente Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [supermarkt] , gevestigd aan de [plaats] en/of aan [getuige] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen sigaretten onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, te weten door het verbreken, althans forceren van een deur.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft hij, noch zijn raadsman, vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend, inhoudende de verklaring van [getuige] , d.d. 6 mei 2020, blz. 15 t/m 16;
  • het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend, inhoudende het relaas van [verbalisant 1] , d.d. 7 mei 2020, blz. 18;
  • het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend, inhoudende het relaas van [verbalisant 2] , d.d. 10 mei 2020, blz. 133.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 mei 2020 te Valkenburg, gemeente Katwijk, tezamen en in vereniging met een ander een grote hoeveelheid sigaretten, toebehorend aan [supermarkt] , gevestigd aan [plaats] heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sigaretten onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten door het verbreken van een deur.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak geen feiten en omstandigheden aan de orde zijn die zouden moeten leiden tot het afwijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Het gaat hier immers niet om een geplande inbraak op professionele manier. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat hij naar school gaat en stage gaat lopen en de 91 dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten tijdens de Corona-pandemie, wat een zware wissel op hem heeft getrokken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met zijn mededader ingebroken in een supermarkt en daarbij een grote hoeveelheid sigaretten gestolen. De verdachte heeft met zijn handelen getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Een dergelijke inbraak veroorzaakt naast materiële schade ook gevoelens van angst en onveiligheid, zowel bij winkelpersoneel als binnen de maatschappij als geheel.
De rechtbank heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, van 11 mei 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezen verklaarde onherroepelijk. De verdachte liep bovendien nog in een proeftijd bij het plegen van de onderhavige inbraak. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor een bedrijfsinbraak, in geval van recidive, vermeld een gevangenisstraf van tien weken. Ook is vermeld dat straf vermeerderende factoren onder meer zijn een samenwerkingsverband en de waarde van de buit. In dat kader overweegt de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit geen impulsieve actie was. Er was sprake van een gedegen, min of meer professionele voorbereiding en aanpak van de inbraak. De verdachte en zijn mededader hebben voorbereidingen getroffen door de locatie van de supermarkt op internet op te zoeken, door met elkaar te overleggen over de geplande inbraak, door de plek waar de buit zou kunnen worden verborgen voor te verkennen en door bij een bouwmarkt gereedschappen te kopen die bij de inbraak gebruikt zouden kunnen worden. Bij de inbraak is een zeer specifiek stuk gereedschap, te weten een zogenoemde ‘cilindertrekker’, gebruikt. Na de inbraak heeft de verdachte samen met zijn mededader de buit ‘koud’ gelegd, om die op een later tijdstip op te komen halen. De buit had een hoge winkelwaarde – ruim 3000 euro. Dit maakt dat de rechtbank aanleiding ziet om een hogere straf op te leggen dan het uitgangspunt van tien weken gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat geen andere dan een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Het voorwaardelijke strafdeel strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[supermarkt] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van, zo begrijpt de rechtbank, € 575,54. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tot schadevergoeding toewezen dient te worden tot een bedrag van € 575,54, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is nu deze onvoldoende is onderbouwd. Voorts is de hoogte van de vordering onduidelijk. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 575,54.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op de door de benadeelde partij nagezonden facturen. Op de (verzamel)factuur van de [slotenmaker] is met pen een bedrag van
€ 312,77 (ex BTW) geschreven. De rechtbank begrijpt deze handgeschreven aanduiding aldus dat dit bedrag betrekking heeft op de schade die het filiaal van [supermarkt] in Valkenburg ten gevolge van de inbraak heeft geleden, ter vervanging van het hang- en sluitwerk. De andere factuur betreft de vervanging van het gebroken glas, tot een hoogte van € 262,77 (ex BTW). De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij een schadevergoeding van in totaal € 575,54 vordert.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 575,54.
De rechtbank zal voorts wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 mei 2020 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 575,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [supermarkt] .

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de taakstraf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 mei 2018, te weten taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 1 juli 2020 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 mei 2018, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 1 (een) maand, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 1 (een) jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [supermarkt] een bedrag van € 575,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 575,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [supermarkt] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 mei 2018, gewezen onder parketnummer 16-659835-17, te weten een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren subsidiair 15 (vijftien) dagen jeugddetentie;
de voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. F. Rutten, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2020.
Mr. F. Rutten is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020127757, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 368).