ECLI:NL:RBDHA:2020:11330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
09/131851-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor bedreiging en wapenbezit na schietincident

Op 12 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 15 mei 2020 in Gouda met een omgebouwd gaspistool in de lucht heeft geschoten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van een onbekend gebleven persoon. Wel achtte de rechtbank de bedreiging van omwonenden wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had met zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat omwonenden zich bedreigd zouden voelen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een omgebouwd gaspistool voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 189 dagen en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, gezien het hoge recidiverisico op geweldsdelicten en de noodzaak van behandeling. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een van de tenlastegelegde feiten nietig verklaard, omdat de gewijzigde tenlastelegging niet op de juiste wijze aan de verdachte was betekend. De verdachte is thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen en heeft een verleden van veelvuldige veroordelingen voor misdrijven, wat de rechtbank zorgen baart over zijn gedrag en de noodzaak van behandeling.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte ter beschikking te stellen met voorwaarden toegewezen, en de verdachte moet zich houden aan diverse voorwaarden die zijn opgesteld door de reclassering. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, nu de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan die van de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/131851-20 en 09/047244-16 (tul)
Datum uitspraak: 12 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ),
[adres 2]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 augustus 2020 (pro forma) en 29 oktober 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. W. Römelingh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 20 augustus 2020 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een (tot nu toe) onbekend gebleven persoon opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van, het lichaam van voornoemde onbekend gebleven persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Gouda een of meer omwonende(n) van een woning gelegen aan de [adres 2] en/of een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en), die zich in de directe nabijbeid van de woning gelegen aan de [adres 2] bevonden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen een (omgebouwd) gaspistool af te vuren in een woning gelegen aan de [adres 2] , althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Gouda een of meer omwonende(n) van een woning gelegen aan de [adres 2] en/of een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en), die zich in de directe nabijbeid van de woning gelegen aan de [adres 2] bevonden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen een (omgebouwd) gaspistool af te vuren in een woning gelegen aan de [adres 2] , althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Gouda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool (merk/type/kaliber: [--] ), geschikt voor het verschieten van scherpe munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Rotterdam, in/uit een woning gelegen aan de [adres 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om enig goed naar zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van inklimming, immers is verdachte over het hek om het perceel van voornoemde woning geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen; geldigheid van de dagvaarding

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 meer subsidiair nietig is, nu de gewijzigde tenlastelegging, die op 20 augustus 2020 tijdens de pro forma zitting is toegewezen, niet aan de verdachte is betekend, terwijl de rechtbank daartoe wel opdracht heeft gegeven op die zitting.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen, nu het voor de verdachte duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van feit 1 meer subsidiair nietig verklaren, nu de gewijzigde tenlastelegging niet, zoals door de rechtbank is bepaald op de pro forma zitting van 20 augustus 2020, op een bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend. De verdachte is daarom niet op de hoogte gesteld van hetgeen hem bij feit 1 meer subsidiair is ten laste gelegd.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 15 mei 2020 omstreeks 4.38 uur kwamen er bij de politie diverse meldingen binnen dat er schoten waren gehoord in de omgeving van de [adres 2] te Gouda. Ook de bewoner van [adres 2] , te weten de verdachte, belde naar de politie met de mededeling dat hij had geschoten in zijn woning. De verdachte werd vervolgens om 5.03 uur aangehouden. In zijn woning werden een leeggeschoten pistool en diverse hulzen aangetroffen. De verdachte verklaarde met dat pistool te hebben geschoten.
In die nacht rond 2.25 uur zou er voorts een poging tot inbraak hebben plaatsgevonden bij de woning van de zus van de verdachte, [naam 1] genaamd, aan de [adres 3] te Rotterdam. Na het afgaan van het alarm heeft de zus van de verdachte de camerabeelden bekeken. Zij zag een man over het hek van haar woning klimmen. Die man herkende zij als de verdachte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten en dat de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 primair is de officier van mening dat niet kan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestond dat een persoon zou komen te overlijden door het handelen van de verdachte. Ten aanzien van feit 3 is de officier van justitie van mening dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte de persoon is op de camerabeelden. Verder is de officier van justitie van mening dat, ook al zou hij ervan uitgaan dat de verdachte de persoon op de camerabeelden is, niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het oogmerk had om in te breken bij zijn zus.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor de onder 1 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om het NFI nader te laten rapporteren over de vraag hoe ver een kogel uit het aangetroffen gaspistool (effectief) draagt. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om een descente te verrichten die eruit bestaat dat de rechtbank van Gouda naar Rotterdam en terug naar Gouda fietst. In Rotterdam kan voorts de lengte van de verdachte worden vergeleken met de hoogte van de poort bij de woning van de zus van de verdachte.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De bewijsmiddelen
De verdachte heeft verklaard dat hij op 15 mei 2020 rond 4.30 uur in zijn woning aan de [adres 2] te Gouda met een omgebouwd gaspistool vanuit het raam op de tweede verdieping zeven keer in de lucht heeft geschoten om een persoon af te schrikken. Een vriend van hem die bij hem op bezoek was, zei dat hij iemand had gezien bij de woning van de verdachte. In de periode vóór 15 mei 2020 heeft de verdachte ook diverse mensen bij zijn woning zien rondlopen. Hij vermoedde dat die mensen, die waarschijnlijk oude bekenden van hem uit het criminele circuit zijn, bij hem wilden gaan inbreken. Mede hierdoor heeft hij het gaspistool gepakt en geschoten om die personen af te schrikken. Voorts heeft de verdachte verklaard dat tegenover zijn woning een flatgebouw van zeven verdiepingen gevestigd is. Hij kan zich voorstellen dat mensen die in dat flatgebouw woonden, zijn geschrokken door zijn handelen. [2]
De [getuige 1] ) heeft verklaard dat hij op 15 mei 2020 omstreeks 4.30 uur samen met zijn vriendin lag te slapen in hun woning aan de [adres 4] Gouda. Op een gegeven moment schrokken zij wakker van een hard geluid. [getuige 1] hoorde drie à vier schoten en na een korte pauze weer drie schoten. Daarna zag hij een persoon weglopen vanuit de woning aan de [adres 2] . [3] Door dit incident voelen [getuige 1] en zijn vriendin zich angstig en onveilig. [4]
De [getuige 2] ), wonende op het adres [adres 4] te Gouda, heeft verklaard dat hij op 15 mei 2020 tussen 4.00 en 4.30 uur wakker werd van in totaal ongeveer zes knallen. Hij vermoedde dat het schoten waren. Vervolgens hoorde hij daarna nog twee schoten. De getuige is in bed gebleven en moest van de politiemeldkamer daar ook blijven voor zijn veiligheid. [5] Door dit incident waren [getuige 2] en zijn vriendin geschrokken. Toen zij de schoten hoorden, zijn zij voor de zekerheid in bed blijven liggen, zodat de kans dat zij geraakt zouden worden minder is. Voorts voelen zij zich niet meer veilig in hun woning en zijn zij op zoek naar een ander huis. [6]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 mei 2020 vanuit zijn woning aan de [adres 2] te Gouda meerdere malen met een omgebouwd gaspistool heeft geschoten.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het handelen van de verdachte niet gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag, nu het bewijs ontbreekt voor de opzet daartoe.
Het handelen van de verdachte kan wel gekwalificeerd worden als een bedreiging. De verdachte heeft immers verklaard dat hij heeft geschoten omdat hij personen die in de omgeving van zijn woning aanwezig waren, wilde afschrikken, hetgeen volle opzet op bedreiging van die personen oplevert.
Voorts heeft de verdachte met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de omwonenden in het flatgebouw tegenover zijn woning zich bedreigd zouden voelen door zijn handelen. Dat de omwonenden zich daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld, blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . De verdachte heeft ook verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de bewoners in het flatgebouw zijn geschrokken door zijn handelen. Het handelen van de verdachte is voorts van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij mensen in het algemeen de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. Ook hier is derhalve sprake van opzet, in voorwaardelijke vorm.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gelet hierop behoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om het NFI nader te laten rapporteren geen verdere bespreking meer.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2020;
  • Het proces-verbaal van aanhouding, blz. 8-10;
  • Het proces-verbaal blz. 167-169.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu het bewijs ontbreekt, zowel ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte als ten aanzien van de intentie van de dader. Zij zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Gelet hierop behoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om een descente geen verdere bespreking meer.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1
hij op 15 mei 2020 te Gouda omwonenden van een woning gelegen aan de [adres 2] en onbekend gebleven personen, die zich in de directe nabij
heid van de woning gelegen aan de [adres 2] bevonden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meermalen een omgebouwd gaspistool af te vuren in een woning gelegen aan de [adres 2] ;
2
hij op 15 mei 2020 te Gouda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, merk/type/kaliber: [--] , geschikt voor het verschieten van scherpe munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De oplegging van straf en maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die duurt tot 19 november 2020, zodat verdachte opgenomen kan worden in de FPK De Woenselse Poort. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte zal worden gelast, met het stellen van voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van zijn voorarrest op te leggen. Voorts heeft hij opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door in zijn woning met een omgebouwd gaspistool diverse malen in de lucht te schieten. Door zo te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij met name de omwonenden van zijn woning veroorzaakt. Voorts heeft de verdachte een omgebouwd gaspistool voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 29 september 2020 blijkt dat hij in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven. Ook heeft de verdachte in 2017 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd gekregen. Het baart de rechtbank ernstige zorgen dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Over de verdachte is door [naam 2] , arts in opleiding, onder supervisie van D. van Dam, psychiater, op 29 juli 2020 gerapporteerd. Ook heeft mr.drs. R.A. Sterk, psycholoog, over de verdachte gerapporteerd op 10 augustus 2020. Uit deze rapporten komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een stoornis in alcohol-, cocaïne en cannabisgebruik, van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en van zwakbegaafdheid. Voornoemde stoornissen waren alle aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De rapporteurs concluderen dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend. De rapporteurs hebben het recidiverisico als hoog ingeschat en adviseren, naast behandeling in een klinisch kader, stevige begeleiding en ondersteuning in het kader van een tbs met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door inzichtelijke motiveringen en dat de rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies van de deskundige over en maakt die tot de hare. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige stoornis of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens als bedoeld in artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, bestond. De rechtbank stelt voorts vast dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als het misdrijf zoals omschreven in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een in artikel 37a, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht genoemd artikel. Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden vereisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen naar het oordeel van de rechtbank dat de maatregel van tbs wordt opgelegd. De verdachte heeft immers het dreigen met geweld ten opzichte van personen niet geschuwd. Ook schatten de rapporteurs het recidiverisico op geweldsdelicten als hoog in.
Door de reclassering is op 20 oktober 2020 een advies voor voorbereiding tbs met voorwaarden opgesteld. De conclusie van het rapport is een positief advies voor het opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden, welke voorwaarden nader in het rapport staan omschreven. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij liever geen tbs krijgt opgelegd, wil hij wel graag de behandeling volgen die nodig is. In het reclasseringsrapport staat vermeld dat de verdachte gemotiveerd is voor een behandeling en dat hij ‘deze zal aangaan’ binnen het kader dat de rechtbank aan hem oplegt, ook wanneer dit kader een tbs met voorwaarden is. De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte bereid is om mee te werken met de op te leggen voorwaarden.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Een gevangenisstraf voor de duur van 189 dagen vormt een passende en geboden reactie. Deze straf is daarnaast uit praktisch oogpunt wenselijk, aangezien de verdachte aansluitend op zijn invrijheidstelling klinisch kan worden opgenomen bij FPK De Woenselse Poort.
De rechtbank ziet in het voorgaande voorts aanleiding om, naast de reeds genoemde gevangenisstraf, de maatregel van tbs met voorwaarden te gelasten. Bij het formuleren van de voorwaarden zal de rechtbank aansluiten bij het door de reclassering opgestelde rapport.
Gelet op de ernst van het feit en de daaruit voortvloeiende noodzaak van behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie, alsmede het gevaar voor recidive, zoals blijkt uit de rapportages, zal de rechtbank op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Duur maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde bedreiging niet kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft immers in de lucht geschoten met een gaspistool. Hoewel dit zonder meer als agressief gedrag kan worden aangemerkt, is niet aannemelijk geworden dat er daadwerkelijk gevaar voor personen is ontstaan. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde voor het opleggen van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling [7] .
De voorlopige hechtenis
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis nu al op te heffen. Het verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu onduidelijk is of de proeftijd nog liep ten tijde van het bewezenverklaarde. De raadsman ziet aanleiding om te twijfelen aan de vermelding op het strafblad van de verdachte dat de proeftijd loopt tot 29 oktober 2020.
Subsidiair heeft de raadsman afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de vermelding op het strafblad van de verdachte dat de proeftijd loopt tot 29 oktober 2020. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu een toewijzing van deze vordering niet meer opportuun is, gelet op de maatregel van tbs met voorwaarden die aan de verdachte zal worden opgelegd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 37 a, 38, 38a, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 1 meer subsidiair;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermaals gepleegd;
ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
189 (HONDERDNEGENENTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
terbeschikkingstelling van verdachte onder de volgende voorwaarden;
- De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen, een en ander zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 20 oktober 2020;
- De verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
- De verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren.
- De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
- De verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
- De verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend.
- De verdachte laat zich direct aansluitend aan zijn detentie opnemen en zal verblijven in FPK de Woenselse Poort, of soortgelijke forensische instelling zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- De verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar.
- Aansluitend aan zijn klinische opname zal de verdachte verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Aansluitend aan zijn klinische behandeling laat de verdachte zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- De verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek.
- De verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden.
- De verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind.
- De verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven.
geeft hierbij opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor TBS Zuid, de ter beschikking gestelde bij de naleving van de aanwijzing hulp en steun te verlenen krachtens het bepaalde bij artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar is;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 09/047244-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. D. Osmić, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-202014004, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 190).
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2020.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , blz. 28.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 177.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 30.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 176.
7.Vgl. ECLI:NL:HR:2018:116, r.o. 3.4.1.