6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontucht met twee minderjarige meisjes. Voorop staat dat een dergelijk feit in zijn algemeenheid als ernstig moet worden aangemerkt, ook indien de minderjarige zelf heeft ingestemd met de seksuele contacten. Seksuele contacten met iemand beneden de zestien jaar kunnen aan de betrokken minderjarige psychische schade toebrengen, aangezien deze in een situatie wordt gebracht die zij niet geacht kan worden volledig te overzien en waarin voor die minderjarige veelal een slechts zeer beperkte keuzevrijheid bestaat. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van een van de slachtoffers. Van oudere personen mag worden verwacht dat zij het overwicht dat zij alleen al op grond van hun leeftijd hebben op minderjarigen, niet misbruiken door met die minderjarigen seksuele contacten te onderhouden, maar juist dat zij zich daarvan onthouden uit respect voor de integriteit van een zich nog ontwikkelende persoonlijkheid. De verdachte heeft zich daardoor echter niet laten weerhouden een dergelijke seksuele relatie aan te gaan. Hij heeft vooral oog gehad voor zijn eigen behoeften en onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbare positie van de slachtoffers waarin zij destijds verkeerden. Bij een van de slachtoffers was de verdachte tevens haar voetbaltrainer en heeft hij misbruik gemaakt van de afhankelijkheids- en vertrouwenspositie die hij ten aanzien van het slachtoffer had. Dit valt hem aan te rekenen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 24 september 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de stichting Reclassering Nederland van 20 oktober 2020.
De rapporteur meldt dat de kans op recidive laag is. Volgens de rapporteur is er de afgelopen periode een duidelijke ontwikkeling zichtbaar bij de verdachte, met name op de leefgebied dagbesteding en psycho-educatie. Er is meer sprake van ziektebesef en de verdachte probeert ook maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven.
De rapporteur ziet nog wel zorgen met betrekking tot zijn opleidingskeuze en de bijbehorende stageplek, aangezien onbekend is of de verdachte in de toekomst een VOG kan krijgen. De rapporteur acht het geïndiceerd dat er sprake blijft van open communicatie tussen de verdachte, de reclassering en zijn toekomstige werkgever, dan wel stagebegeleider waarbij een mogelijk risico zit voor contact met kwetsbare jongeren. De rapporteur acht het voorts geïndiceerd dat de reclassering de verdachte de aankomende jaren nog gaat begeleiden om het recidiverisico te verminderen. De verdachte heeft de afgelopen periode laten zien dat hij zich aan voorwaarden kan houden en vertoont meer zelfinzicht door de behandeling bij de Waag. Desondanks blijft er wel sprake van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, wat maakt dat de verdachte, gelet op zijn autismestoornis, er wel aan herinnerd moet blijven worden hoe bepaalde situaties te herkennen. Indien de verdachte de juiste hulp blijft ontvangen, waarbij aandacht is voor zijn ziektebeeld en dit op lange termijn zijn ziekte- en zelfinzicht kan vergroten, acht de rapporteur de kans op recidive laag.
In tegenstelling tot de Pro Justitia rapporteurs adviseert de rapporteur om het volwassenstrafrecht toe te passen. Er is geen sprake (meer) van pedagogische beïnvloeding vanuit huis of de noodzaak tot een meer pedagogische vorm van begeleiden. Tevens is het niet aan de orde dat er een bepaalde begeleidingsmaatregel opgelegd moet worden die enkel onder het jeugdstrafrecht toepasbaar is.
De rapporteur adviseert om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de slachtoffers, een verbod bepaalde werkzaamheden te verrichten en andere voorwaarden betreffende het gedrag, te weten:
- De verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- De verdachte zorgt ervoor dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
- De verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen Pro Justitia rapport van de psycholoog
drs. M.H. Keppel van 10 september 2019.
De rapporteur concludeert dat er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis. Ten gevolge van de autismespectrumstoornis is er ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Genoemde problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes van de verdachte.
Geadviseerd wordt de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Het delictgedrag kan grotendeels verklaard worden vanuit de autismespectrumstoornis, waarbij hij op een jonger sociaal-emotioneel niveau functioneert. Hij heeft de consequenties van zijn handelen in deze niet overzien. Hij is, aangezien hij de relatie als gelijkwaardig ervoer, zich er onvoldoende van bewust geweest dat zijn handelen strafbaar was. De rapporteur schat het recidiverisico als matig-laag en op de korte termijn als laag in. Bij ongewijzigde omstandigheden zal de kans op recidive in de toekomst kunnen vergroten. Op de korte termijn zal de afschrikkende werking van de gevolgen van de aanhouding de recidivekans verlagen, maar op termijn zou de verdachte, gezien zijn jongere sociaal emotionele functioneren, vanuit zijn beperkingen weer in oude patronen kunnen terugvallen. Adequate behandeling en toezicht is volgens de rapporteur daarom geïndiceerd.
Om de kans op recidive te verkleinen wordt individuele ambulante behandeling bij De Waag geadviseerd, gericht op het delictscenario, het autisme, het zelfbeeld en de copingstrategieën. Tevens is het van belang dat er toegewerkt wordt naar meer zelfstandigheid, waarbij zijn zelfredzaamheid en zelfstandigheid verder ontwikkeld kunnen worden.
De verdachte is nog weinig tot volwassenheid gerijpt en functioneert op een lager sociaal-emotioneel niveau, op het niveau van een adolescent. Geadviseerd wordt om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
Al met al adviseert de rapporteur om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde (jeugd)reclasseringstoezicht op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de psycholoog op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundige en neemt deze dan ook over. De bewezenverklaarde feiten kunnen in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
De rechtbank volgt ook de conclusie van voornoemd rapporteur dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Het gaat er immers om hoe de persoon van de verdachte en zijn geestelijke ontwikkeling waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Het feit dat de verdachte in de afgelopen periode zich positief heeft ontwikkeld rechtvaardigt niet de toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Gelet op het vorenstaande behoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsman geen bespreking meer.
Voorts volgt de rechtbank de conclusie van de reclassering en van de psycholoog dat begeleiding en het volgen van een behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico op de lange termijn te verlagen.
De op te leggen straffen
Zoals reeds overwogen past in beginsel, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank houdt echter in deze zaak rekening met het feit dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte de afgelopen periode positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij is onder behandeling bij De Waag, is bezig met zijn opleiding en stage en heeft een deeltijdbaan. Het is niet wenselijk om deze positieve ontwikkelingen te doorbreken met een (langdurige) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een straf in de vorm van een taakstraf van na te melden duur passend. Ook acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest van de verdachte en een forse voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend. Op de voet van art. 77za, derde lid, Sr zal de rechtbank Reclassering Nederland (en niet de jeugdreclassering) opdracht geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77za Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tot slot ziet de rechtbank geen ruimte voor een overweging met het oog op een toekomstige VOG-aanvraag door de verdachte, zoals de raadsman heeft verzocht. Het is aan de screeningsautoriteit Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om over een aanvraag van een VOG te beslissen. Tegen de afwijzing van een aanvraag van een VOG is voorzien in een bestuursrechtelijke procedure, inclusief de mogelijkheid beroep in te stellen bij de bestuursrechter van de rechtbank en hoger beroep bij de Raad van State. Het is niet aan de strafrechter om zich te mengen in deze procedure of op enige beslissing daaromtrent vooruit te lopen.