ECLI:NL:RBDHA:2020:11329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
09/852119-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig voetbaltrainer tot jeugddetentie en taakstraf voor ontucht met minderjarige meisjes

Op 12 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig voetbaltrainer, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie over een seksuele relatie tussen de verdachte en zijn dertienjarige voetbalster, [slachtoffer 1]. Het onderzoek wees uit dat de verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot en met 6 juni 2019 meerdere keren seksuele handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] en met een andere minderjarige, [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als trainer en vertrouwenspersoon. De rechtbank achtte de seksuele handelingen sociaal-ethisch onaanvaardbaar, gezien het leeftijdsverschil en de kwetsbaarheid van de slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen werd als wettig en overtuigend bewezen beschouwd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn autismespectrumstoornis, en besloot het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852119-19
Datum uitspraak: 12 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum 1] 1997 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. S.F.J. Smeets naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 9 juni 2019 te Zoetermeer, althans in Nederland, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt en/of met iemand die aan zijn, verdachtes zorg en/of opleiding was toevertrouwd, te weten met [slachtoffer 1] [geboortedatum 2] 2004), (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (telkens) brengen en/of houden van zijn, verdachtes,
- tong en/of penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of;
- penis en/of vinger(s) en/of tong in de vagina van die [slachtoffer 1] ; en/of
- het laten betasten en/of aftrekken van, zijn, verdachtes, penis en/of;
- het voelen en/of betasten van en/of wrijven over de borsten en/of vagina, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 9 juni 2019 te Zoetermeer, althans in Nederland, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer 2] [geboortedatum 3] 2004), (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (telkens) brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 8 juni 2019 kwam bij de politie een telefonische melding binnen van een vrouw, [naam] genaamd [naam] ) die informatie wilde hebben over een seksuele relatie die haar minderjarige stiefdochter [slachtoffer 1] ) zou hebben met haar tweeëntwintigjarige voetbaltrainer, te weten de verdachte. Hierop heeft een informatief gesprek met [naam] plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft [naam] verklaard dat zij via de moeder van een vriendin van [slachtoffer 1] heeft vernomen dat [slachtoffer 1] een seksuele relatie zou hebben met de verdachte. Ook zou de verdachte met [slachtoffer 1] en een vriendin van haar, [slachtoffer 2] genaamd ( [slachtoffer 2] ), een trio hebben gehad.
De verdachte wordt verweten dat hij – kort samengevat – in de periode van 1 juni 2018 tot en met 9 juni 2019 meerdere malen seks heeft gehad met de destijds dertien-/veertienjarige [slachtoffer 1] . De verdachte was in die periode haar voetbaltrainer. Voorts wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 april 2019 tot en met 9 juni 2019 meerdere malen seks heeft gehad met de destijds vijftienjarige [slachtoffer 2] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat zij ten aanzien van feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer 2] heeft gebracht, nu de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte dient van dat onderdeel in de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 gaat de officier van justitie voor wat betreft de ten laste gelegde periode uit van de verklaring van [slachtoffer 1] , zodat naar haar mening de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Naar zijn mening ontbreekt het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen. Volgens de Pro Justitia rapporteur functioneerde de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten als een zestien- à zeventienjarige en was er de facto sprake van een gering leeftijdsverschil tussen de verdachte en de twee minderjarige meisjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelet hierop en gelet op de vrijwilligheid en het initiatief aan de kant van de vermeende slachtoffers is er naar de mening van de raadsman geen sprake geweest van sociaal-ethisch onaanvaardbare seksuele handelingen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie waarbij [slachtoffer 1] aan de zorg of de opleiding van de verdachte is toevertrouwd en de verdachte van die situatie misbruik heeft gemaakt. De verdachte was haar voetbaltrainer maar bij het ten laste gelegde feit heeft de gezagsverhouding van de verdachte als trainer en [slachtoffer 1] als lid van het team geen enkele rol gespeeld.
Ook heeft de raadsman aangevoerd dat voor wat betreft de periode ten aanzien van feit 1 aansluiting dient te worden gezocht bij de verklaring van de verdachte, te weten vanaf januari 2019.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] 2004, heeft verklaard dat de verdachte haar voetbaltrainer en coach was. Eind 2017 nam de verdachte contact met haar op met de vraag of [slachtoffer 1] in zijn team wilde komen spelen. In september 2018 stapte [slachtoffer 1] over naar het team van de verdachte maar in februari of maart 2018 kreeg [slachtoffer 1] al meer contact met de verdachte. Zij begonnen elkaar te bellen en te praten en [slachtoffer 1] kwam erachter dat zij de verdachte leuk vond. De verdachte kwam er ook achter dat hij [slachtoffer 1] leuk vond. De verdachte wist vanaf het begin hoe oud [slachtoffer 1] was.
In april/mei 2018 begonnen zij op de kamer van de verdachte in zijn woning in Zoetermeer te zoenen. Twee maanden later, in juli 2018, hadden zij voor het eerst seks in de kamer van de verdachte. De verdachte ging [slachtoffer 1] eerst vingeren in haar vagina en ging daarna met zijn penis in haar vagina. Sindsdien hebben zij meerdere malen en op verschillende plekken seks gehad, zoals in de schuur van de woning van de verdachte en een keer buiten in een park in Zoetermeer. In het begin hadden zij een keer in de maand seks en de laatste maanden tussen de een en de drie keer per week. Zij deden ook aan pijpen en beffen. Ook heeft zij tweemaal samen met [slachtoffer 2] de verdachte gepijpt. De eerste keer was rond april 2019 in de kamer van de verdachte en de tweede keer ergens buiten. Op 4 en 6 juni 2019 hadden [slachtoffer 1] en de verdachte nog seks gehad. [2]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 23 april 2019 samen met [slachtoffer 1] in de kamer van de verdachte was. Zij heeft toen samen met [slachtoffer 1] de verdachte gepijpt.
Een aantal weken later, vlak na de verjaardag van de verdachte, heeft [slachtoffer 2] samen met [slachtoffer 1] de verdachte wederom gepijpt in een park in Zoetermeer . [3]
Uit een WhatsApp-gesprek op 17 januari 2019 tussen [slachtoffer 1] en de verdachte blijkt het navolgende:
15:04 uur, [slachtoffer 1] :
“Ik had net gesprek met mn psychiater en had over jou en ze vroeg naar je naam en heb gezegd”
….
15:05 uur, [slachtoffer 1] :
“Dat als er wat is is 1 persoon die ik dan bel en waar tegen ik goed kan praten”
15:06 uur, [verdachte] :
“Owh is geen probleem je mag alles wel over mij zegge zolang je niet vertelt over dingen die wij doen enzo snap je” [4]
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 1] waarbij er sprake is geweest van pijpen, beffen en vaginale penetratie. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de voetbaltrainer van [slachtoffer 1] was. Ook was de verdachte voor de spelers van zijn team een vertrouwenspersoon. De spelers met problemen konden daar met hem over praten. [slachtoffer 1] heeft met de verdachte over haar problemen, zelfmoordneigingen en andere nare ervaringen in het verleden gesproken. Hij was op de hoogte van de leeftijd van [slachtoffer 1] . [5] Tevens heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat er een trio met [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. Volgens de verdachte is dat twee keer gebeurd. [6]
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot en met 6 juni 2019 te Zoetermeer meerdere malen met de destijds dertien- / veertienjarige [slachtoffer 1] seks heeft gehad. Voor wat betreft de periode ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] omtrent het moment dat zij voor het eerst seks had met de verdachte. Haar verklaring is consistent en gedetailleerd. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt voorts ondersteund door het WhatsApp-gesprek met de verdachte van 17 januari 2019 waarin de verdachte aangeeft dat [slachtoffer 1] niets mocht zeggen over dingen die zij samen deden. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de context van het gesprek, met “dingen” slechts seksuele handelingen kunnen zijn bedoeld. Uit het bericht kan daarom afgeleid worden dat de seksuele handelingen toen al waren begonnen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onderdelen van de tenlastelegging ‘het laten betasten en/of aftrekken van, zijn, verdachtes, penis’ en ‘het voelen en/of betasten van en/of wrijven over de borsten en/of vagina, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ’, omdat daarover in de processtukken niets is vermeld.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2019 tot en met 6 juni 2019 te Zoetermeer meerdere malen zijn penis in de mond van [slachtoffer 2] heeft gebracht. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer 2] heeft gebracht. Hoewel de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] , wordt haar verklaring op dit onderdeel onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat het ontuchtige karakter van voornoemde seksuele handelingen ontbreekt, overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 248 juncto 245 van het Wetboek van Strafrecht beoogt jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar te beschermen tegen het ondergaan van seksuele handelingen die hun seksuele ontwikkeling kunnen schaden. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd. Opzet of schuld daaromtrent is derhalve niet vereist. [7] De bescherming van de minderjarige staat bij deze bepaling centraal. Voorts dient het te gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. [8] Naar het oordeel van de rechtbank is het sociaal-ethisch onaanvaardbaar dat een man van tweeëntwintig jaar oud seksueel contact heeft met een meisje van tussen de dertien en vijftien jaar oud. Reeds gelet op dit grote leeftijdsverschil kan geconcludeerd worden dat er sprake is van ontuchtige handelingen. Daaraan doen de omstandigheden dat de verdachte destijds functioneerde op een niveau van een zestien-/zeventienjarige, dat hij een affectieve relatie met [slachtoffer 1] had en dat het seksueel contact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op vrijwillige basis plaatsvond, niets af. Dat de verdachte zich bewust was van deze sociaal-ethische norm blijkt ook uit het genoemde WhatsApp-gesprek, waarin de verdachte aangeeft dat [slachtoffer 1] tegen de psychiater niets mocht zeggen over dingen die zij samen deden. Bovendien is hier van belang dat de verdachte ook de voetbaltrainer en vertrouwenspersoon was van [slachtoffer 1] . De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen ontbreekt.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft gepleegd met betrekking tot een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige. De verdachte was haar voetbaltrainer en tevens vertrouwenspersoon van de teamleden. De verdachte vervulde daarom een functie waarbij hij ten opzichte van [slachtoffer 1] een afhankelijkheids-, dan wel een vertrouwenspositie had. Van deze positie heeft hij misbruik gemaakt. De verdachte wist dat [slachtoffer 1] problemen had, zowel in het verleden als ten tijde van het ten laste gelegde, en dat zij daardoor een kwetsbaar meisje was. Deze omstandigheden hebben de verdachte niet weerhouden om seksueel contact te hebben met [slachtoffer 1] .
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – zoals hieronder weergegeven – wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 6 juni 2019 te Zoetermeer met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt en met iemand die aan zijn, verdachtes zorg en opleiding was toevertrouwd, te weten met [slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] 2004, telkens buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het telkens brengen en/of houden van zijn, verdachtes,
- tong en/of penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
- penis en/of vingers en/of tong in de vagina van die [slachtoffer 1] .
2.
hij in de periode van 1 april 2019 tot en met 6 juni 2019 te Zoetermeer met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer 2] , [geboortedatum 3] 2004, telkens buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het telkens brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld. Zij neemt daarbij het advies van de reclassering over dat het volwassenenstrafrecht toegepast moet worden.
Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het advies van de Pro Justitia rapporteur, het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Mocht de rechtbank met de officier van justitie van oordeel zijn dat het volwassenenstrafrecht toegepast dient te worden, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om de Pro Justitia rapporteur nader te laten rapporteren naar aanleiding van de inhoud van het reclasseringsrapport.
Voorts heeft de raadsman verzocht om, in geval van een veroordeling, aan de verdachte een jeugddetentie gelijk aan de duur van zijn voorarrest en daarnaast een taakstraf op te leggen. Tevens heeft de raadsman verzocht in het vonnis expliciet te overwegen dat dit vonnis niet in de weg staat om in de toekomst een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan de verdachte te verstrekken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontucht met twee minderjarige meisjes. Voorop staat dat een dergelijk feit in zijn algemeenheid als ernstig moet worden aangemerkt, ook indien de minderjarige zelf heeft ingestemd met de seksuele contacten. Seksuele contacten met iemand beneden de zestien jaar kunnen aan de betrokken minderjarige psychische schade toebrengen, aangezien deze in een situatie wordt gebracht die zij niet geacht kan worden volledig te overzien en waarin voor die minderjarige veelal een slechts zeer beperkte keuzevrijheid bestaat. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van een van de slachtoffers. Van oudere personen mag worden verwacht dat zij het overwicht dat zij alleen al op grond van hun leeftijd hebben op minderjarigen, niet misbruiken door met die minderjarigen seksuele contacten te onderhouden, maar juist dat zij zich daarvan onthouden uit respect voor de integriteit van een zich nog ontwikkelende persoonlijkheid. De verdachte heeft zich daardoor echter niet laten weerhouden een dergelijke seksuele relatie aan te gaan. Hij heeft vooral oog gehad voor zijn eigen behoeften en onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbare positie van de slachtoffers waarin zij destijds verkeerden. Bij een van de slachtoffers was de verdachte tevens haar voetbaltrainer en heeft hij misbruik gemaakt van de afhankelijkheids- en vertrouwenspositie die hij ten aanzien van het slachtoffer had. Dit valt hem aan te rekenen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 24 september 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de stichting Reclassering Nederland van 20 oktober 2020.
De rapporteur meldt dat de kans op recidive laag is. Volgens de rapporteur is er de afgelopen periode een duidelijke ontwikkeling zichtbaar bij de verdachte, met name op de leefgebied dagbesteding en psycho-educatie. Er is meer sprake van ziektebesef en de verdachte probeert ook maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven.
De rapporteur ziet nog wel zorgen met betrekking tot zijn opleidingskeuze en de bijbehorende stageplek, aangezien onbekend is of de verdachte in de toekomst een VOG kan krijgen. De rapporteur acht het geïndiceerd dat er sprake blijft van open communicatie tussen de verdachte, de reclassering en zijn toekomstige werkgever, dan wel stagebegeleider waarbij een mogelijk risico zit voor contact met kwetsbare jongeren. De rapporteur acht het voorts geïndiceerd dat de reclassering de verdachte de aankomende jaren nog gaat begeleiden om het recidiverisico te verminderen. De verdachte heeft de afgelopen periode laten zien dat hij zich aan voorwaarden kan houden en vertoont meer zelfinzicht door de behandeling bij de Waag. Desondanks blijft er wel sprake van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, wat maakt dat de verdachte, gelet op zijn autismestoornis, er wel aan herinnerd moet blijven worden hoe bepaalde situaties te herkennen. Indien de verdachte de juiste hulp blijft ontvangen, waarbij aandacht is voor zijn ziektebeeld en dit op lange termijn zijn ziekte- en zelfinzicht kan vergroten, acht de rapporteur de kans op recidive laag.
In tegenstelling tot de Pro Justitia rapporteurs adviseert de rapporteur om het volwassenstrafrecht toe te passen. Er is geen sprake (meer) van pedagogische beïnvloeding vanuit huis of de noodzaak tot een meer pedagogische vorm van begeleiden. Tevens is het niet aan de orde dat er een bepaalde begeleidingsmaatregel opgelegd moet worden die enkel onder het jeugdstrafrecht toepasbaar is.
De rapporteur adviseert om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de slachtoffers, een verbod bepaalde werkzaamheden te verrichten en andere voorwaarden betreffende het gedrag, te weten:
  • De verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
  • De verdachte zorgt ervoor dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
  • De verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen Pro Justitia rapport van de psycholoog
drs. M.H. Keppel van 10 september 2019.
De rapporteur concludeert dat er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis. Ten gevolge van de autismespectrumstoornis is er ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Genoemde problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes van de verdachte.
Geadviseerd wordt de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Het delictgedrag kan grotendeels verklaard worden vanuit de autismespectrumstoornis, waarbij hij op een jonger sociaal-emotioneel niveau functioneert. Hij heeft de consequenties van zijn handelen in deze niet overzien. Hij is, aangezien hij de relatie als gelijkwaardig ervoer, zich er onvoldoende van bewust geweest dat zijn handelen strafbaar was. De rapporteur schat het recidiverisico als matig-laag en op de korte termijn als laag in. Bij ongewijzigde omstandigheden zal de kans op recidive in de toekomst kunnen vergroten. Op de korte termijn zal de afschrikkende werking van de gevolgen van de aanhouding de recidivekans verlagen, maar op termijn zou de verdachte, gezien zijn jongere sociaal emotionele functioneren, vanuit zijn beperkingen weer in oude patronen kunnen terugvallen. Adequate behandeling en toezicht is volgens de rapporteur daarom geïndiceerd.
Om de kans op recidive te verkleinen wordt individuele ambulante behandeling bij De Waag geadviseerd, gericht op het delictscenario, het autisme, het zelfbeeld en de copingstrategieën. Tevens is het van belang dat er toegewerkt wordt naar meer zelfstandigheid, waarbij zijn zelfredzaamheid en zelfstandigheid verder ontwikkeld kunnen worden.
De verdachte is nog weinig tot volwassenheid gerijpt en functioneert op een lager sociaal-emotioneel niveau, op het niveau van een adolescent. Geadviseerd wordt om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
Al met al adviseert de rapporteur om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde (jeugd)reclasseringstoezicht op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de psycholoog op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundige en neemt deze dan ook over. De bewezenverklaarde feiten kunnen in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
De rechtbank volgt ook de conclusie van voornoemd rapporteur dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Het gaat er immers om hoe de persoon van de verdachte en zijn geestelijke ontwikkeling waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Het feit dat de verdachte in de afgelopen periode zich positief heeft ontwikkeld rechtvaardigt niet de toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Gelet op het vorenstaande behoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsman geen bespreking meer.
Voorts volgt de rechtbank de conclusie van de reclassering en van de psycholoog dat begeleiding en het volgen van een behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico op de lange termijn te verlagen.
De op te leggen straffen
Zoals reeds overwogen past in beginsel, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank houdt echter in deze zaak rekening met het feit dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte de afgelopen periode positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij is onder behandeling bij De Waag, is bezig met zijn opleiding en stage en heeft een deeltijdbaan. Het is niet wenselijk om deze positieve ontwikkelingen te doorbreken met een (langdurige) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een straf in de vorm van een taakstraf van na te melden duur passend. Ook acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest van de verdachte en een forse voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend. Op de voet van art. 77za, derde lid, Sr zal de rechtbank Reclassering Nederland (en niet de jeugdreclassering) opdracht geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77za Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tot slot ziet de rechtbank geen ruimte voor een overweging met het oog op een toekomstige VOG-aanvraag door de verdachte, zoals de raadsman heeft verzocht. Het is aan de screeningsautoriteit Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om over een aanvraag van een VOG te beslissen. Tegen de afwijzing van een aanvraag van een VOG is voorzien in een bestuursrechtelijke procedure, inclusief de mogelijkheid beroep in te stellen bij de bestuursrechter van de rechtbank en hoger beroep bij de Raad van State. Het is niet aan de strafrechter om zich te mengen in deze procedure of op enige beslissing daaromtrent vooruit te lopen.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 tot en met 7 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 7 genummerde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentievoor de duur van
183 (HONDERDDRIEËNTACHTIG) DAGEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (TWEE) JARENonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zich binnen drie werkdagen zal melden bij Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 2] 2004) en [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 3] 2004), zo lang de officier van justitie dat noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen van De Waag, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- gedurende de proeftijd geen vrijwilligerswerk of dienstverlenende of ondersteunende werkzaamheden, gericht op minderjarigen zal verrichten, zonder uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de Reclassering, zolang de officier van justitie dat nodig acht;
- zal meewerken aan het convenant tussen de reclassering en de politie, dat onder meer inhoudt dat de veroordeelde door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- zal zorgdragen dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
- de reclassering zicht zal verschaffen op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming zal verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland te Den Haag om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 7 genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Osmić, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019155088, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 195).
2.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] , blz. 83 tot en met 86, 88, 90, 91, 93, 94.
3.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] , blz. 133 tot en met 135.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 137.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris op 11 juni 2019, de punten 2 en 3, en verklaring verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2020.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris op 11 juni 2019, de punt 6.
7.Zie HR 21 april 1998,
8.Zie