ECLI:NL:RBDHA:2020:1126
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met Alzheimer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1929, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten Alzheimer. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 21 januari 2020, met als doel een machtiging voor de duur van zes maanden te verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd).
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2020 heeft de cliënt, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C. van Zundert, verklaard dat zij niet in de instelling wil blijven, omdat zij zich zorgen maakt over diefstal en omdat zij haar man niet in de steek wil laten. De advocaat voerde aan dat er geen noodzaak was voor een dwangmaatregel, aangezien de cliënt geen verzet bood tegen haar verblijf in de verpleeginrichting. De arts en verpleegkundige gaven echter aan dat de cliënt niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat er ernstig nadeel dreigt door haar psychogeriatrische aandoening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing. Ondanks de bezwaren van de cliënt, concludeerde de rechtbank dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot machtiging afgewezen, met de overweging dat de cliënt geen verzet vertoont tegen haar verblijf in de verpleeginrichting. De beschikking is op 11 februari 2020 schriftelijk uitgewerkt en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.