ECLI:NL:RBDHA:2020:1126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
C/09/587245 / FA RK 20-208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met Alzheimer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1929, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten Alzheimer. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 21 januari 2020, met als doel een machtiging voor de duur van zes maanden te verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd).

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2020 heeft de cliënt, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C. van Zundert, verklaard dat zij niet in de instelling wil blijven, omdat zij zich zorgen maakt over diefstal en omdat zij haar man niet in de steek wil laten. De advocaat voerde aan dat er geen noodzaak was voor een dwangmaatregel, aangezien de cliënt geen verzet bood tegen haar verblijf in de verpleeginrichting. De arts en verpleegkundige gaven echter aan dat de cliënt niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat er ernstig nadeel dreigt door haar psychogeriatrische aandoening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing. Ondanks de bezwaren van de cliënt, concludeerde de rechtbank dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot machtiging afgewezen, met de overweging dat de cliënt geen verzet vertoont tegen haar verblijf in de verpleeginrichting. De beschikking is op 11 februari 2020 schriftelijk uitgewerkt en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/587245 / FA RK 20-208
Datum beschikking: 31 januari 2020
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikkingnaar aanleiding van het op 21 januari 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[de vrouw]
hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1929, te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de verpleeginrichting [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. J.C. van Zundert te Delft.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op
21 januari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
14 januari 2013;
- een aanvraag voor een rechterlijke machtiging aan het CIZ van 10 januari 2020;
- een op 16 januari 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige
arts, mw. drs. L de Ridder, die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren
heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was;
- een verklaring van de zorgaanbieder Florence van de accommodatie waarin cliënt is
opgenomen van 10 januari 2020;
- een zorgplan van 10 januari 2020;
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
31 januari 2020.
1.3
Ter zitting waren de volgende personen aanwezig, die door de rechtbank de zijn gehoord:
- cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
- de [waarnemend arts] ;
- de [verpleegkundige] .

2.Verweer

De cliënt heeft ter zitting aangevoerd dat ze zich op het standpunt stelt dat ze enkel en alleen in de instelling verblijft vanwege haar man die ze niet in de steek wil laten. Ze wil hier liever niet blijven omdat er veel gestolen wordt. Cliënt heeft voorts aangevoerd dat ze geen eigen woning meer heeft.
De advocaat heeft verklaard dat hij geen noodzaak ziet voor het opleggen van een dwangmaatregel. De cliënt toot geen verzet en kan vrijwillig in de verpleeginrichting verblijven.
De arts heeft naar voren gebracht dat cliënt in het kader van een inbewaringstelling sinds een maand op de afdeling verblijft. De cliënt is in het verzorgingstehuis waar ze toen verbleef op het dak aangetroffen en bij de nooduitgang. Het ernstig nadeel is door het dwaalgedrag van de cliënt aanwezig. Voorts is gebleken dat de betrokkene zichzelf niet kan verzorgen. De arts heeft voorts naar voren gebracht dat de cliënt in het begin erg onrustig was en zich leek te verzetten, maar dat daar nu eigenlijk geen sprake meer van is.
De verpleegkundige heeft verklaard dat de betrokkene meestal beleefd en rustig is. Zij doet geen verbale, noch fysieke uitingen dat ze weg wil.

3.Beoordeling

3.1
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten Alzheimer.
3.2
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
- levensgevaar;
- ernstige verwaarlozing;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
3.3
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.4
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.5
Gebleken is dat cliënt zich niet verzet tegen een vrijwillige opname en verblijf. Hoewel de cliënt tijdens de zitting aangeeft dat ze liever niet in het verzorgingstehuis blijft, omdat er zou worden gestolen, blijkt uit de verklaringen van de arts en de verpleegkundige dat de betrokkene geen enkel verzet vertoont tegen haar verblijf in de verpleeginrichting. De rechtbank ziet hier in aanleiding tot afwijzing van het verzoek.

4.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Peters, rechter, bijgestaan door A.E. Babulall-Balkaran als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.