Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.De verdere procedure
2.De verdere beoordeling van de verzoeken
‘ [voornaam minderjarige] en ik verhuizen voor 2020 nog naar het buitenland, dus bij deze wil ik graag het kinderdagverblijf per direct opzeggen. De groep zelf is nog niet op de hoogte, in feb/maart komen wij voor een kort bezoek naar NL en dan zou ik graag met [voornaam minderjarige] afscheid willen nemen van de groep.’
vluchtmet het kennelijke doel om regulier contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] onmogelijk te maken en zo het vaststellen van een frequente omgangsregeling door de rechter te blokkeren. Alles wat de moeder ten behoeve van haar vertrek naar Schotland concreet heeft geregeld heeft zij immers pas gedaan
nadatde advocaat van de vader haar op 3 december 2019 had aangeschreven. Zij heeft zich op 12 december 2019 uitgeschreven met als doel ‘België’, terwijl ze daar geen woonruimte had. Ook heeft zij op die dag kennelijk te kennen gegeven uit haar woonruimte te vertrekken en haar woonverzekering opgezegd. Zoals genoegzaam blijkt uit haar e-mailbericht aan het kinderdagverblijf, was zij echter op 17 december 2019 nog niet uit Nederland verhuisd. De groep van het kinderdagverblijf was nog niet op de hoogte van het vertrek van [voornaam minderjarige] en [voornaam minderjarige] heeft ook geen afscheid genomen van zijn groep. De moeder heeft zich bedacht; zij is niet naar België gegaan, maar is direct naar Schotland gereisd. Op het moment dat zij met [voornaam minderjarige] op de boot stapte naar Schotland had zij daar nog geen eigen woonruimte, geen kinderdagverblijf of school voor [voornaam minderjarige] , geen verzekeringsnummer, geen baan, geen verblijfsstatus et cetera. Vooral ook gelet op de omstandigheid dat zij, eenmaal in Schotland, waar zij op 19 december 2019 met [voornaam minderjarige] arriveerde, diverse malen van verblijfplaats is gewisseld en [voornaam minderjarige] pas sinds kort in Schotland naar school gaat, kan niet worden aangenomen dat [voornaam minderjarige] daar al zijn gewone verblijfplaats, als bedoeld in artikel 8 lid 1 Brussel II bis, had verkregen, voordat de verzoeken van vader op 24 december 2019 bij de rechtbank Oost-Brabant werden ingediend. Daartoe is volgens vaste jurisprudentie immers een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving vereist, waarbij onder meer acht moet worden geslagen op de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, van een verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale omstandigheden in die staat. De rechter dient in dat verband rekening te houden met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan de bewuste zaak. Alle relevante omstandigheden wijzen in dit geval naar Nederland. [voornaam minderjarige] had voorafgaand aan zijn vertrek naar Schotland zijn hele leven in Nederland gewoond, ging hier naar een kinderdagverblijf, heeft de Nederlandse nationaliteit, spreekt (voornamelijk) Nederlands en heeft zijn familie in Nederland. Zijn moeder is op 18 december 2019 met hem Nederland ontvlucht. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel blijft dat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] ten tijde van de indiening van de verzoeken nog in Nederland was. Daarmee is de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op de voet van artikel 8 lid 1 Brussel II bis gegeven.
sameninvulling kunnen geven aan het aan hen beiden toekomende recht en de op hen beiden rustende plicht om [voornaam minderjarige] te verzorgen en op te voeden (art. 1:247 lid 1 BW). De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook toewijzen.