Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 oktober 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 16 januari 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 april 2019 en de brief van mr. Van den Ende van 29 april 2019 met opmerkingen naar aanleiding van dit proces-verbaal;
- de ambtshalve beslissing tot verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer van de rechtbank, blijkende uit de brief van de rechtbank aan partijen van 12 april 2019;
- de beschikking van 24 juni 2019 waarbij op verzoek van SVRZ een nieuwe zitting is bepaald;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de meervoudige comparitie van partijen van 7 november 2019 en de opmerkingen daarbij van mr. Van den Ende bij brief van 11 december 2019.
2.De feiten
”
3.Het geschil
- i) voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt jegens SVRZ door aan SVRZ geen vergoeding te betalen voor, dan wel niet een zodanige regeling te treffen die voorziet in dekking van de kosten van SVRZ die verband houden met de zorginfrastructuur op verschillende locaties van SVRZ en die onder de Beleidsregel Zorginfrastructuur en de Subsidieregeling Voortzetting Zorginfrastructuur wel voor die vergoeding in aanmerking kwamen;
- ii) voor recht verklaart dat de Staat gehouden is de schade te vergoeden die SVRZ lijdt en in de toekomst zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de Staat door niet te voorzien in dekking van de onder (i) genoemde kosten;
- iii) de Staat veroordeelt tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en daartoe te verwijzen naar een schadestaatprocedure;
- iv) de Staat veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, na veertien dagen te vermeerderen met de wettelijke rente.