ECLI:NL:RBDHA:2020:11174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag starterskrediet op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende haalbaarheid ondernemingsplan

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Renssen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een starterskrediet van € 28.500,- door de eiser, die een eigen bedrijf in tweedehands autobanden wilde beginnen. De aanvraag werd afgewezen omdat het Uwv geen reëel onderzoek kon doen naar de haalbaarheid van het ondernemingsplan van de eiser, dat gericht was op de export van autobanden naar de Dominicaanse Republiek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het starterskrediet terecht was, omdat de eiser niet kon aantonen dat hij aan alle voorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelde dat de gegevens die de eiser aanleverde over de verkoop van autobanden in de Dominicaanse Republiek onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte dat het Uwv niet verplicht is om zelf onderzoek te verrichten in het buitenland en dat de eiser niet kon aantonen dat er een reële kans was dat hij het krediet binnen 10 jaar zou terugbetalen.

De eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet voldeed aan de zorgvuldigheids-, evenredigheids- en motiveringsbeginselen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat het Uwv in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag kon komen en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 oktober 2020, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Renssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een starterskrediet op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op
3 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P. Lootsma, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 12 maart 2019 een aanvraag bij verweerder ingediend om een starterskrediet van € 28.500,- om een eigen bedrijf te beginnen in tweedehands autobanden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat de aard van de werkzaamheden aannemelijk maakt dat eiser dit alleen in het buitenland kan uitoefenen. Omdat sprake is van handel in het buitenland (vanuit Nederland), kan verweerder geen reëel onderzoek doen naar de haalbaarheid van eisers ondernemingsplan. Gelet hierop voldoet eiser niet alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor het starterskrediet. Eiser heeft geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging dat hij een starterskrediet zal krijgen, kunnen overhandigen. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat de aanname van eiser dat hij de autobanden in de Dominicaanse Republiek kan verkopen voor € 9,-- per stuk niet te controleren is voor verweerder. Verder is niet duidelijk hoeveel containers eiser per jaar denkt te verschepen en hoe groot de behoefte aan autobanden is in de Dominicaanse Republiek. Ook de betrouwbaarheid van de handelspartners van eiser, met name [A] in de Dominicaanse Republiek, is voor verweerder niet te onderzoeken. Het advies van STOA startersadvies (STOA) mist onderbouwing en gaat erg uit van het verhaal van eiser. Bij de afweging of er een reële kans bestaat dat eiser zijn lening binnen 10 jaar kan terugbetalen, vindt verweerder dat er te veel onzekerheden zijn en dat het starterskrediet terecht is afgewezen.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet aan het zorgvuldigheids-, evenredigheids- en motiveringsbeginsel voldoet. Eiser voldoet aan alle voorwaarden voor een starterskrediet. Hij wil een bedrijf beginnen dat tweedehands autobanden in Nederland koopt en naar de Dominicaanse Republiek exporteert. Verweerder miskent dat de handel van eiser niet in maar naar het buitenland plaatsvindt. Verweerder leidt dit af uit het ondernemingsplan, waaruit volgt dat eiser na iedere verscheping naar de Dominicaanse Republiek vliegt om de verkoop ter plaatse te regelen. Echter volgt eveneens uit het ondernemingsplan dat de autobanden worden geleverd op aanvraag van de koper en dat de bestelling in Nederland wordt opgenomen. Daarnaast is het de bedoeling dat eiser op termijn niet meer hoeft af te reizen naar de Dominicaanse Republiek. De omstandigheid dat hij dit de eerste keren wel doet, is slechts ter afhandeling en controle van de eerste leveringen. Verweerder baseert het bestreden besluit op een onjuiste voorstelling van zaken. Eiser betoogt verder dat zijn ondernemingsplan een goede kans van slagen heeft omdat eiser over de benodigde ervaring beschikt. Zoals blijkt uit het door verweerder opgevraagde advies van STOA van 21 juni 2018 is de verwachting dat eiser met zijn onderneming binnen een redelijke termijn in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Het is eiser niet gebleken dat verweerder dit heeft meegewogen bij zijn beslissing. Verder blijkt uit de interne mailwisseling die in het dossier zit, dat er snel beslist moest worden. Daaruit maakt eiser op dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldige herbeoordeling. Tot slot heeft de jobcoach van verweerder, na overleg met de bedrijfsadviseur, mondeling toegezegd dat eiser een starterskrediet zou krijgen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld op grond waarvan het Uwv op aanvraag van de persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken.
4.2
Deze regels zijn gesteld in het Reïntegratiebesluit. In artikel 15, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat het Uwv op aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal een lening of borgtocht kan verstrekken tot ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag indien:
de arbeidsmarktpositie van die persoon daartoe aanleiding geeft; en
het starten van het bedrijf naar het oordeel van het Uwv voor betrokkene een reële optie is, gelet op diens beperking als gevolg van de handicap en het door hem opgestelde bedrijfsplan.
4.3
Nu het al dan niet verstrekken van het starterskrediet gelet op het bepaalde in artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, kan de rechtbank de wijze waarop verweerder van die bevoegdheid gebruik maakt slechts terughoudend toetsen. De rechtbank dient op basis van de door eiser aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit toereikend is gemotiveerd en of het daaraan voorafgaande besluitvormingsproces voldoende zorgvuldig is geweest.
4.4
Hoewel verweerder erkent dat het bestreden besluit van een summiere motivering is voorzien, houdt de kern van het bestreden besluit in dat geen reëel onderzoek naar de haalbaarheid van eisers ondernemingsplan kan worden verricht. Verweerder heeft dit standpunt verder toegelicht in het verweerschrift en ter zitting. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De gegevens waar eiser van uitgaat, waaronder de behoefte aan autobanden in de Dominicaanse Republiek en de verkoopprijs van de autobanden in de Dominicaanse Republiek, heeft hij onvoldoende met stukken onderbouwd. Dat eisers koper, de heer [A] , een vast aantal autobanden van hem zal afnemen, is onzeker en evenmin onderbouwd met stukken. De rechtbank volgt het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat het advies van STOA op deze punten niet voldoende informatie bevat. Daarmee heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij van dit advies is afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet van verweerder verwacht worden dat hij zelf onderzoek verricht in de Dominicaanse Republiek. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat geen reëel onderzoek naar de haalbaarheid van eisers ondernemingsplan kan worden verricht.
4.5
De stelling van eiser dat hij aan alle voorwaarden voor een starterskrediet voldoet, volgt de rechtbank niet. Eén van de voorwaarden die staan vermeld op de website van verweerder, is dat in het ondernemingsplan staat wat de aanvrager als zelfstandige of met zijn bedrijf wil bereiken. Verderop is vermeld dat verweerder dat plan nodig heeft om te beoordelen of de aanvrager het krediet krijgt. Daarbij wordt onder meer gekeken of de aanvrager genoeg gaat verdienen om het krediet binnen 10 jaar aan verweerder terug te kunnen betalen. Voor het beantwoorden van de vraag of aan deze voorwaarde wordt voldaan, is een onderzoek naar de haalbaarheid van het ondernemingsplan nodig. Nu verweerder heeft geconcludeerd dat dit onderzoek niet kan worden verricht, wordt niet aan deze voorwaarde voldaan.
4.6
Ter zitting heeft eiser gesteld dat zijn jobcoach, na overleg met een bedrijfsadviseur, hem mondeling een toezegging heeft gedaan ten aanzien van het verkrijgen van een starterskrediet. Verweerder heeft betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan en gesteld dat een bedrijfsadviseur en een jobcoach enkel voorlichting geven en geen toezeggingen doen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351). Eiser heeft de stelling dat er een toezegging is gedaan niet voldoende aannemelijk gemaakt en niet met stukken onderbouwd. Derhalve slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid eisers aanvraag om starterskrediet kunnen afwijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.