Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Renssen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een starterskrediet van € 28.500,- door de eiser, die een eigen bedrijf in tweedehands autobanden wilde beginnen. De aanvraag werd afgewezen omdat het Uwv geen reëel onderzoek kon doen naar de haalbaarheid van het ondernemingsplan van de eiser, dat gericht was op de export van autobanden naar de Dominicaanse Republiek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het starterskrediet terecht was, omdat de eiser niet kon aantonen dat hij aan alle voorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelde dat de gegevens die de eiser aanleverde over de verkoop van autobanden in de Dominicaanse Republiek onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte dat het Uwv niet verplicht is om zelf onderzoek te verrichten in het buitenland en dat de eiser niet kon aantonen dat er een reële kans was dat hij het krediet binnen 10 jaar zou terugbetalen.
De eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet voldeed aan de zorgvuldigheids-, evenredigheids- en motiveringsbeginselen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat het Uwv in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag kon komen en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 oktober 2020, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.